1. Van welk
vertelperspectief is er sprake in dit hoofdstuk? Geef uitleg.
2. Noem twee manieren waarop Krabbé spanning creëert in het hoofdstuk.
3. Is er in dit hoofdstuk sprake van versnelling of vertraging? Welk effect heeft dat op jou? Leg uit.
4. Wat leer je over de twee belangrijke personages in dit hoofdstuk? Vertel wat je direct en indirect over hen leert.
5. Wat kun je zeggen over de ruimte waarin dit hoofdstuk zich afspeelt?
6. Kun je een motief ontdekken in dit hoofdstuk? Komt er een gevoel/gedachte vaker terug?