Oefentoets Kapitel 2 Lektion 1-3

Grammatik
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatik

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord
de =  der (m)  -->  er   Der Mann ist nett --> Er ist nett.

de =  die ( v)    --> sie  Die Frau ist krank --> Sie ist krank.

het = das (o)   --> es    Das Baby weint    --> Es weint. 

de = die (mv) --> sie   Die Kinder spielen Tennis. 
                                        Sie spielen Tennis. 
                                 

Slide 3 - Slide

Die Insel ist klein, ...... ist klein
A
er
B
sie
C
es

Slide 4 - Quiz

Der Flughafen ist groß, ..... ist groß.
A
er
B
sie
C
es

Slide 5 - Quiz

Das Fußballspiel ist in Berlin, ....... ist in Berlin.
A
er
B
sie
C
es

Slide 6 - Quiz

Shania ist meine beste Freundin.
....... ist meine beste Freundin.
A
Er
B
Sie
C
Es

Slide 7 - Quiz

Der Leuchtturm ist hoch, ......... ist hoch.
A
er
B
sie
C
es

Slide 8 - Quiz

Das Baby lacht; ..... lacht
A
er
B
sie
C
es

Slide 9 - Quiz

Vervang het zelfstandig naamwoord door het juiste persoonlijk voornaamwoord.
Julia und Tom lachen. .............lachen.

Slide 10 - Open question

Vervang het zelfstandig naamwoord door het juiste persoonlijk voornaamwoord.
Das Baby ist traurig ( = verdrietig). ......... weint.

Slide 11 - Open question

Vervang het zelfstandig naamwoord door het juiste persoonlijk voornaamwoord.
Die Frau ist nett. ........ hilft mir immer.

Slide 12 - Open question

Vervang het zelfstandig naamwoord door het juiste persoonlijk voornaamwoord.
Der Junge spielt. ........spielt Fußball.

Slide 13 - Open question

Woordjes

Slide 14 - Slide

Vertaal:
krijgen

Slide 15 - Open question

Vertaal:
geen idee

Slide 16 - Open question

Vertaal:
gefallen

Slide 17 - Open question

Vertaal:
de trui

Slide 18 - Open question

Vertaal:
reichen

Slide 19 - Open question

Vertaal:
brauchen

Slide 20 - Open question

Vertaal:
sogar

Slide 21 - Open question

Vertaal:
sofort

Slide 22 - Open question

Vertaal:
de jurk

Slide 23 - Open question

Vertaal:
de schoen

Slide 24 - Open question

Redemittel

Slide 25 - Slide

Vertaal:
Ich finde die Farbe nicht so schön.

Slide 26 - Open question

Vertaal:
Kann ich mit Karte zahlen?

Slide 27 - Open question

Vertaal:
Gibt es diese Schuhe noch in Größe 42?

Slide 28 - Open question

Vertaal:
Ich glaube, dass die Jacke ein bisschen zu eng ist.

Slide 29 - Open question

Vertaal:
Nein, denn die Stiefel sind im Angebot.

Slide 30 - Open question