W5 FA 3V les online

Bienvenue 3V1
Semaine 5
Du 1er au 5 février
Chapitre 3

1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Bienvenue 3V1
Semaine 5
Du 1er au 5 février
Chapitre 3

Slide 1 - Slide

Les devoirs
Af: Lundi 1er février
Faire: (dit staat ook in de planning in de ELO van Grandes Lignes)
Chap 3: ex 22 à 25a
Chap 4: ex 6, 7
Apprendre
Vocabulaire A à H (p. 83 - 85), vocabulaire A à E (p. 126 à 128). 
à = tot en met
Het huiswerk maak je in je online werkboek en is af voor de eerste les van volgende week . Het wordt gecontroleerd!



Slide 2 - Slide

La semaine dernière
  • Vous avez fait les exercices des devoirs du chapitre 3 & 4 en ligne.
  • Nous avons continué avec le futur simple.
  • J'ai expliqué le verbe connaître.

Slide 3 - Slide

Cette semaine
  • Nous continuerons avec le verbe connaître.
  • Nous finirons partie D phrases clés.
  • J'expliquerai 'poser une question'.

Slide 4 - Slide

Cette semaine
À la fin de cette semaine......
vous pouvez (kunnen jullie):
  • utiliser le verbe connaître.
  • poser des questions
vous savez (kennen jullie):
  • du vocabulaire de la francophonie, du travail, des pays et langues et du collège.


Slide 5 - Slide

Réviser
Le verbe connaître

On révise....

Slide 6 - Slide

Remplis:

Au Cameroun, j'.... .... un Francais très gentil.
(passé composé)
A
ai connu
B
suis connu
C
connais
D
connaissais

Slide 7 - Quiz

Remplis:

Il .... déjà d'autres Francais sur place.
(imparfait)
A
connaît
B
connaîssait
C
connaîtra
D
connaissait

Slide 8 - Quiz

Remplis:
Mais dehors ce groupe, mon ami ne ..... pas beaucoup de gens.
(présent)
A
connait
B
connaît
C
connaîtra
D
connaîs

Slide 9 - Quiz

Remplis:

J'espère qu'on .... mieux le pays dans quelques mois.
(futur)
A
connaitra
B
connaîtra
C
connaîtras
D
connaîtrons

Slide 10 - Quiz

Remplis:

Je peux dire que je .... peu de choses sur ce pays.
(présent)
A
connais
B
connaîs
C
connaissais
D
ai connu

Slide 11 - Quiz

En classe
Chapitre 3  'Le tour de la francophonie'
Livre de textes p. 39
Livre d'exercices p. 103

Partie D            phrases clés                   ex 16d, 18

Slide 12 - Slide

Expliquer
Partie I 'poser une question'
livre de textes p. 44

Er zijn twee soorten vragen:
  1. zonder vraagwoord
  2. met vraagwoord

Slide 13 - Slide

Expliquer
1. zonder vraagwoord
Vraag zonder vraagwoord, kun je op drie manieren stellen:
  • Als gewone zin, vragend uitgesproken.
              Tu connais mon frère?
  • Est-ce que + gewone zin
              Est-ce que tu connais mon frère?

Slide 14 - Slide

Expliquer
1. zonder vraagwoord
  • Inversie
             Connais-tu mon frère?
Let op: inversie alleen toepassen bij ils, elles, vous, nous, on, elle, il, tu & je (pers. voornaamwoorden) en krijgen een extra streepje.
Nous avons = Avons-nous , Tu manges = Manges-tu
Bij il(s), elle(s), on komt er ook een extra -t- tussen bij werkwoorrd met klinker / h (uitspraak).
Elle a = A-t-elle  ,  on parle = parle-t-on

Slide 15 - Slide

Expliquer
2. met vraagwoord

De beste manier:
  • Vraagwoord + est-ce que + gewone zin
                           Où est-ce que tu habites?
Deze manier kan altijd.

Slide 16 - Slide

Expliquer
2. met vraagwoord

Er zijn nog twee manieren, maar die zijn niet bij alle vragen correct:
  • Vraagwoord aan het begin (met inversie):  
                            Où habites-tu?
  • Vraagwoord aan het einde:
                            Tu habites où?
     

Slide 17 - Slide

Vraagwoorden:
pourquoi
qui
comment
quand
combien
quel
qu'est-ce que
wie
waarom
hoe
waar
wat
wanneer
wie/welke
hoeveel

Slide 18 - Drag question

Expliquer
Quel:  Wat/welke

4 vormen -> past zich aan aan het zelfst. naamwoord
  1. quel         -> mannelijk enkelvoud
  2. quelle     -> vrouwelijk enkelvoud
  3. quels      -> mannelijk meervoud
  4. quelles  -> vrouwelijk meervoud

Slide 19 - Slide

Expliquer
Quel:  Wat/welke

4 vormen -> past zich aan aan het zelfst. naamwoord
  1. quel         -> mnl enkv       -> quel candidats
  2. quelle     -> vrl enkv          -> quelle pomme
  3. quels      -> mnl mv           ->  quels stylos
  4. quelles  -> vrl mv              ->  quelles chaises

Slide 20 - Slide

Expliquer
Quel:  Wat/welke

Vertaling:
Quel + vorm van être               = wat
Quel + zelfstandig naamw    = welke

Slide 21 - Slide

En classe
Chapitre 3  'Le tour de la francophonie'
Livre de textes p. 44
Livre d'exercices p. 118 & 119

Partie I            grammaire                   ex 31, 32

Slide 22 - Slide

Les devoirs
Af: Lundi 8 février
Faire: (dit staat ook in de planning in de ELO van Grandes Lignes.)
Chap 3: ex 27, 29, 30, 33
Chap 4: ex 6, 7
Apprendre
Vocabulaire A à H (p. 83 - 85), vocabulaire A à F (p. 126 à 128)
à = tot en met
Het huiswerk maak je in je online werkboek en is af voor de eerste les van volgende week . Het wordt gecontroleerd!



Slide 23 - Slide

Leertips Vocabulaire
  • Leer je woordjes elke dag (10 min). Herhalen, herhalen, herhalen!
  • Begin met het doorlezen van de woordjes.
  • Vervolgens bedek je ze met een blaadje of je hand en overhoor je jezelf (mondeling).
  • Ken je alle woordjes?! Ga dan aan de slag via quizzlet, wrts of via Grandes Lignes online, etc. en overhoor jezelf.
  • Elke week krijg je er een nieuw stukje bij, blijf de eerdere stukjes wel herhalen!

Slide 24 - Slide