W22 FA 2G les 26 Ch 5

Bienvenue 2G1

Semaine 22
Du 31 mai au 4 juin
Chapitre 5

1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Bienvenue 2G1

Semaine 22
Du 31 mai au 4 juin
Chapitre 5

Slide 1 - Slide

Les devoirs
Af: mercredi 26 mai
Leestoets online (via kwizl). Je krijgt nog een mail via Magister.
Af: lundi 31 mai
Faire: (dit staat ook in de planning in de ELO van Grandes Lignes)
Chap 5: le bilan en slim stampen
Apprendre:
Cahier d'áctivités p. 40 à 43

Het huiswerk maak je deze week in je online werkboek en is af voor de eerste les van volgende week . Het wordt gecontroleerd!



Slide 2 - Slide

La semaine dernière
  • Nous avons fini poser une question.
  • Nous avons fait le pronom quel
  • Vous avez fini chapitre 5.

Slide 3 - Slide

Cette semaine
En ligne (online les):
  • Nous répéterons la grammaire.
  • À la maison (thuis):
  • Apprendre vocabulaire
  • Vous préparez votre contrôle.

Slide 4 - Slide

Cette semaine
À la fin de cette semaine......
vous pouvez (kunnen jullie):
  • iemand over sport en gezondheid interviewen.
  • het vraagwoord quel gebruiken.
vous savez (weten jullie):
  • hoe je een vraag stelt in het Frans.

Slide 5 - Slide

Toetsweek 07 -11/06
Toets chapitre 5 & 6
Leren:
- vocabulaire p. 40 & 41
- phrases clés p. 42
- de ontkenning p. 43
- een vraag stellen p. 43
- het vraagwoord quel p. 83

Slide 6 - Slide

En ligne
Chapitre 6  'Tous au camping'
Cahier d'activitiés B p. 62 & 63

Partie D                      grammaire                explication + ex 19








Slide 7 - Slide

Expliquer
Quel:  Wat/welke

4 vormen -> past zich aan aan het zelfst. naamwoord
  1. quel         -> mannelijk enkelvoud
  2. quelle     -> vrouwelijk enkelvoud
  3. quels      -> mannelijk meervoud
  4. quelles  -> vrouwelijk meervoud

Slide 8 - Slide

Expliquer
Quel:  Wat/welke

4 vormen -> past zich aan aan het zelfst. naamwoord
  1. quel         -> mnl enkv       -> quel candidat
  2. quelle     -> vrl enkv          -> quelle pomme
  3. quels      -> mnl mv           ->  quels stylos
  4. quelles  -> vrl mv              ->  quelles chaises

Slide 9 - Slide

Expliquer
Quel:  Wat/welke

Vertaling:
Quel + vorm van être               = wat
Quel + zelfstandig naamw    = welke

Slide 10 - Slide

Ex 19a)
  1. Tu parles quelles langues?
  2. Vous êtes dans quel camping?
  3. Quel est ton sport préféré?
  4. Quelle est la couleur de ta tente?
  5. Tu as gagné quel prix?

Slide 11 - Slide

Ex 19b)
  1. Welke talen praat jij?
  2. Op welke camping staan jullie?
  3. Wat is jouw lievelingssport?
  4. Wat is de kleur van jouw tent?
  5. Welke prijs heb je gewonnen?

Slide 12 - Slide

Ex 19c)
  1. quelles               => les plus belles plages
  2. quel                     => le plus beau souvenir
  3. quelle                 => heure (une heure)
  4. quels                  => les acteurs
  5. quels                  => sports (le sport)

Slide 13 - Slide

Expliquer
Partie H 'poser une question'
Cahier d'activités p. 36 & 37

Er zijn twee soorten vragen:
  1. zonder vraagwoord
  2. met vraagwoord

Slide 14 - Slide

Expliquer
1. zonder vraagwoord
Vraag zonder vraagwoord, kun je op drie manieren stellen:
  • Als gewone zin, vragend uitgesproken.
              Tu connais mon frère?
  • Est-ce que + gewone zin
              Est-ce que tu connais mon frère?

Slide 15 - Slide

Expliquer
1. zonder vraagwoord
  • Inversie
             Connais-tu mon frère?
Let op: inversie alleen toepassen bij ils, elles, vous, nous, on, elle, il, tu & je (pers. voornaamwoorden) en krijgen een extra streepje.
Nous avons = Avons-nous , Tu manges = Manges-tu
Bij il(s), elle(s), on komt er ook een extra -t- tussen bij werkwoorrd met klinker / h (uitspraak).
Elle a = A-t-elle  ,  on parle = parle-t-on

Slide 16 - Slide

Expliquer
2. met vraagwoord

De beste manier:
  • Vraagwoord + est-ce que + gewone zin
                           Où est-ce que tu habites?
Deze manier kan altijd.

Slide 17 - Slide

Expliquer
2. met vraagwoord

Er zijn nog twee manieren, maar die zijn niet bij alle vragen correct:
  • Vraagwoord aan het begin (met inversie):  
                            Où habites-tu?
  • Vraagwoord aan het einde:
                            Tu habites où?
     

Slide 18 - Slide

En ligne
Chapitre 5  'Dossier santé'
Cahier d'activitiés B p. 129 & 130

Partie H                      grammaire                ex 5a, 11a, b









Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Ex 5a)
  1. D
  2. F
  3. A
  4. E
  5. B
  6. G

Slide 21 - Slide

Ex 11a)
  1. quel
  2. quelle
  3. quelle
  4. quels
  5. quelles

Slide 22 - Slide

Ex 11b)
  1. comment
  2. quelle
  3. combien
  4. quand

Slide 23 - Slide

Réviser
De ontkenning:
Een ontkenning bestaat uit twee woorden.
ne.... + pas / plus / jamais / pas encore / rien

Ne staat er dus altijd.
Het tweede deel kan dus veranderen. Dan verandert de betekenis van de ontkenning ook.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

En ligne
Chapitre 5  'Dossier santé'
Cahier d'activitiés B p. 130

Partie D                      grammaire                ex 5b, c









Slide 27 - Slide

Ex 5b)
  1. ils ne sont pas dans la chambre.
  2. -
  3. Ce n'est pas samedi.
  4. Adeline n'a pas quatorze ans.
  5. -
  6. Adeline et Vianey ne sont pas blonds.
  7. Adeline n'aime pas danser.

Slide 28 - Slide

Ex 5c)
  1. Non, je ne suis pas français.
  2. Non, je n'habite plus à Amsterdam.
  3. Non, nous ne parlons jamais espagnol.
  4. Je n'aime rien.

Slide 29 - Slide

Leertips Vocabulaire
  • Leer je woordjes elke dag (10 min). Herhalen, herhalen, herhalen!
  • Begin met het doorlezen van de woordjes.
  • Vervolgens bedek je ze met een blaadje of je hand en overhoor je jezelf (mondeling).
  • Ken je alle woordjes?! Ga dan aan de slag via quizzlet, wrts of via Grandes Lignes online, etc. en overhoor jezelf.
  • Elke week krijg je er een nieuw stukje bij, blijf de eerdere stukjes wel herhalen!

Slide 30 - Slide