H4.5 SPELLING1

Zet je telefoon op stil en pak je leesboek.
Leg ook Talent + je schrift op tafel.

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Zet je telefoon op stil en pak je leesboek.
Leg ook Talent + je schrift op tafel.

Slide 1 - Slide



  • 10 min. stil lezen /     Lijstertoets maken
  • Werkwoordspelling:   herhalen + uitleg.
  • LessonUp quiz 
Wat gaan we doen?

Slide 2 - Slide

timer
10:00

Slide 3 - Slide

Leerdoelen H4.5
  • Je kent de spellingsregels van het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

  • Je kent de spellingsregel van het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

  • Je kan de spellingsregels toepassen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Spelling van de persoonsvorm
  • Welk onderwerp hoort erbij? Enkelvoud of meervoud?

  • In welke tijd staat het? Tegenwoordige of verleden tijd?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Spelling van het voltooid deelwoord
  • Gebruik de verlengproef, dus maak het woord langer:         hoor je een -d of een -t?

  • Bij sommige sterke werkwoorden eindigt het op -en.

  • Gebruik 'T  eX KoFSCHiP  als je niet hoort met langer maken.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Spelling van het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoord. 

  • Schrijf het woord zo kort mogelijk.
  • Het bestede geld, de gemaakte test, een vergrote foto.
  • Een bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e, behalve bij sommige sterke werkwoorden.
  • De verdwenen sok, een gelopen race.

Slide 12 - Slide

vergelijk de zinnen:
De man verbreedde het pad.  
Het verbrede pad was alsnog te smal.


Hij ontkent verliefd te zijn.
De ontkende verliefdheid brak hem op. 
  • verbreedde = PV VT
  • verbreed + de  
  • verbrede = VD als BN
  • zo kort mogelijk
  • ontkent = PV TT 
  • ontken + t  
  • ontkende = VD als BN
  • -d (verlengproef) + e

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

  • Spelling van het voltooid deelwoord
Tegenwoordig 
deelwoord
Tegenwoordig deelwoord

Slide 15 - Slide

Spelling van het bijvoeglijk gebruikte tegenwoordig deelwoord. 

  • Als je het bijvoeglijk gebruikt schrijf je: infinitief + D(E)
  • De lachende meisjes, de hoestende man, de bellende agent

  • maar ook: een ontwijkend antwoord of een rennend kind

Slide 16 - Slide

Brett verhuist naar Spanje vanwege het weer!
A
is goed, tegenwoordige tijd
B
neej! man, man! het moet verhuisd zijn!
C
rustig! het is fout, want het is voltooid deelwoord
D
kzouutffniewetu

Slide 17 - Quiz

Simone is naar Friesland verhuist/verhuizt/verhuisd
A
verhuizd
B
verhuist
C
verhuisd

Slide 18 - Quiz

De man werd -schreeuwend- op straat gevonden.
A
voltooid deelwoord
B
tegenwoordig deelwoord

Slide 19 - Quiz

De kat heeft mij gekrabt/gekrabd...
A
Het moet zijn gekrabt
B
Het moet zijn gekrabd
C
Het mag hier allebei
D
Paniek! ik weet het niet!

Slide 20 - Quiz

De uitgelote student lootte vorig jaar voor de tweede keer mee.

Is uitgelote goed geschreven?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

De gehate minister haatte het om op werkbezoek te gaan.

Is gehate goed geschreven?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

De uit Syrië (vluchten) student had een foutloos (schrijven) verslag ingeleverd.

Schrijf de woorden onder elkaar en gebruik geen hoofdletters!

Slide 23 - Open question

De kok kruidde op verzoek van de gast het (kruiden) eten nogmaals.
Gebruik geen hoofdletter!

Slide 24 - Open question

De (zappen) jongen verveelde zich stierlijk op het (bewegen) bed.

Schrijf de woorden onder elkaar en gebruik geen hoofdletter!

Slide 25 - Open question

Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
Infinitief
Onvoltooid deelwoord
Vdw als bijvoeglijk naamwoord
Gebruik je altijd na 'te'.
Kan in de verleden en tegenwoordige tijd staan.
Hele werkwoord + d
Zo kort mogelijk
Begint vaak met -ge, -be, -ver, -ont.

Slide 26 - Drag question