Duits les 1

1 / 13
next
Slide 1: Map
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Map

Der, die und das
De lidwoorden in het Nederlands:
de en het
worden in het Duits aangegeven met:
der, die und das
der Mann, die Frau, das Kind

Slide 2 - Slide

Duitse lidwoorden
de, het = der, die of das
een = ein of eine

Slide 3 - Slide

das

1)  lidwoord: het

das Buch, das Haus

2)  aanwijzend voornaamwoord: dat, dit

das is mein Vater

Slide 4 - Slide

der, die, das
das:
Als ik in het Nederlands 'het' gebruik.
het huis = das Haus
het kind = das Kind

Slide 5 - Slide

der (m)      die (v)      das (o)      die (mv)
  • biologisch regeltje
  • 'het' woord NL > vaak 'das'
  • verkleinwoorden (-chen, -lein) = das
  • dagen van de week & maanden = der
  • soms gewoon leren.....:)

Slide 6 - Slide

deel 3
der - die - das
ein - eine

Mannelijk:                    der of ein
vrouwelijk of eindigen op -e: die of eine
onzijdig of "het-woord":      das of ein
meervoud:                     die of (k)eine

Slide 7 - Slide

selecteer het goede lidwoord

... Frau (vrouw)
A
Der
B
Die
C
Das

Slide 8 - Quiz

selecteer het goede lidwoord
... Betriebbesichtigung (bedrijfsbezoek)
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quiz

selecteer het goede lidwoord

... Kirche (kerk)
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quiz

selecteer het goede lidwoord

... Briefkasten
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

selecteer het goede lidwoord

... Asyl (gesticht)
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

Gut gemacht, Jungs.

Slide 13 - Slide