privaatrecht goederenrecht HC 8, 9 en 10

Waar gaat het goederenrecht over?
A
verband tussen personen die een object verkopen
B
verband tussen contract en object
C
verband tussen persoon en object
D
verband tussen object en overeenkomst
1 / 14
next
Slide 1: Quiz
rechtenWOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Waar gaat het goederenrecht over?
A
verband tussen personen die een object verkopen
B
verband tussen contract en object
C
verband tussen persoon en object
D
verband tussen object en overeenkomst

Slide 1 - Quiz

Wat betekend het dat het goederrechtelijk recht absoluut is?
A
Het goederrechtelijk recht kan tegen een ieder worden ingeroepen
B
Het goederrechtelijke recht is een gesloten systeem
C
Het goederrechtelijk recht heeft effect op elk object
D
Het goederrechtelijk recht is alleen op goederen in te roepen

Slide 2 - Quiz

Wat betekend het dat het goederrechtelijk recht exclusief is?
A
Eigenaar van een goed kan alleen het recht inroepen
B
Eigenaar van een goed kan alleen bezitter zijn van een goed
C
Eigenaar van een goed hoeft niet te dulden dat een ander gebruik maakt van zijn goed
D
Eigenaar van een goed kan het goed ten alle tijden afstaan

Slide 3 - Quiz

Wat betekend: droit de suite?
A
goederrechtelijk recht hoort alleen bij zaken
B
goederrechtelijk recht hoort alleen bij goederen
C
goederrechtelijk recht kan alleen worden ingeroepen door de eigenaar
D
goederrechtelijk recht volgt het goed

Slide 4 - Quiz

Wanneer is bezitter en eigenaar niet hetzelfde?
A
In het geval van uitlenen
B
In het geval van leasen
C
In het geval van verkopen
D
In het geval van diefstal

Slide 5 - Quiz

Goed
3:1 BW
zaak
3:2 BW
onroerend goed
3:3 lid 1
roerend goed
3:3 lid 2
vermogensrecht
3:6 BW
V.O.N
beperkterechten
3:8 BW
registergoederen
3:10 BW

Slide 6 - Drag question

Wat houdt het individualiseringsbeginsel in?
A
Je moet precies kunnen aantonen welk goed van jou is
B
Je moet precies kunnen aantonen wanneer je het goed hebt verkregen

Slide 7 - Quiz

Welk artikel hoort bij het eenheidsbeginsel?
A
Art. 3:1 BW
B
Art. 3:5 BW
C
Art. 3:4 BW
D
Art. 3:2 BW

Slide 8 - Quiz

verkrijgen kan op twee manieren volgens de literatuur: derivatief en orginair, wat is wat?
A
Deritatief: er is geen voorganger, eerste eigenaar
B
Originair: Er is een voorganger en je bent niet eerste eigenaar
C
Deritatief: er is een voorganger en je bent niet eerste eigenaar
D
Originair: er is geen voorganger, eerste eigenaar

Slide 9 - Quiz

casus: Hubertus is 12 jaar oud en heeft zijn telefoon verkocht aan Bibi van 13 jaar. De vader van Hubertus is ontzettend boos geworden en heeft de overeenkomst laten vernietigen. Kijk of er sprake is van een geldige overdracht en zo niet, waar gaat het dan fout?

Slide 10 - Open question

A heeft haar auto voor de deur van haar winkel laten staan met de sleutels erin. B heeft de auto gestolen en meegenomen naar zijn huis. De volgende dag plaatst B de auto op marktplaats. C woont in Nederland en is geïnteresseerd zij wil de auto kopen. Een week later verkoopt B de auto aan C, maar C heeft gevraagd of B de auto nog even wil houden, want C komt pas over drie weken aan op Curacao. Is er hier sprake van een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en geldige levering?

Slide 11 - Open question

A huurt een huis bij B en betaald elke maand huur aan B. B wil het huis verkopen aan C. C is geïnteresseerd en koopt het huis. In een beding in de overeenkomst neemt B op dat het verboden is voor C om de huur te innen bij A. Aan wie moet A huur afdragen?

Slide 12 - Open question

B leent de auto van A. B verkoopt de auto aan C (de buurman van A). C herkent de auto als de auto van A, maar zegt hierover niets tegen A of B.

Slide 13 - Open question

A heeft een prachtig huis aan zee in Punda hij verkoopt dit huis aan B. B verkoopt op zijn beurt het huis aan C. Echter wordt de overeenkomst tussen A en B vernietigd op grond van dwaling. Heeft C recht op derdenbescherming?

Slide 14 - Open question