This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Hallo
Slide 1 - Slide
Programma:
- Lekker lezen: Dolfje
- Onderzoekje over de wintertijd
- Juf Farida geeft les over de wintertijd
- Oefenen met begrijpend lezen
-raadsels maken
- Spelling
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Wintertijd / Zomertijd
Juf Farida geeft straks een lesje over de wintertijd en de zomertijd. De juf gaat uitleg geven over:
- Wat de wintertijd en de zomertijd is
- Waarom de wintertijd en zomertijd bestaan
- Wanneer het wintertijd is en wanneer het zomertijd is
- Of het handig is om wintertijd en zomertijd te hebben
Slide 8 - Slide
Maar eerst...
Onderzoek doen!
Voordat je een les geeft, moet je je eerst verdiepen in het onderwerp. Dit doen we door filmpjes te kijken en een tekst te lezen.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Wintertijd gaat in, maar waarom eigenlijk?
Deze week duurt je weekend een uurtje langer: de wintertijd gaat in. In de nacht van zaterdag op zondag gaat de klok om 03:00 ‘s nachts een uur terug. Geniet ervan, het is mogelijk één van de laatste keren dat dat gebeurt. Het Europees Parlement wil namelijk af van het halfjaarlijkse verzetfestijn.
De wintertijd bestaat alleen maar omdat de zomertijd bestaat. Dat klinkt gek, maar dat is het niet. De wintertijd is de standaardtijd. De zomertijd is erbij gekomen, zodat mensen in de zomer langer in het licht wakker kunnen blijven.
In de ochtend komen de mensen later hun bed uit en dat zou meer elektriciteit besparen.
Sommige mensen willen de zomertijd afschaffen: het verstoort namelijk de biologische klok. Mensen raken in de war van de tijd en krijgen er last van. Ze zijn bijvoorbeeld heel erg moe. Een meerderheid van het Europees Parlement wil er vanaf in 2021. De EU-landen kunnen zelf bepalen of zij daarna permanent op zomer- of wintertijd overschakelen.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Juf Farida legt uit...
De wintertijd!
Slide 13 - Slide
Begrijpend lezen
Slide 14 - Slide
begrijpend lezen
Jarig in de ruimte
woordenschat
Slide 15 - Slide
doel
Je leert de betekenis van woorden opzoeken en toepassen in zinnen.
Slide 16 - Slide
Lees de tekst
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
Noem een ander woord (synoniem) voor
astronauten (r.2)
Slide 19 - Open question
Wat betekent
internationale (r.3)?
Slide 20 - Open question
Leg uit wat een vrachtruimteschip (r.6) is.
Slide 21 - Open question
Noem een ander woord (synoniem) voor
gedurende (r.10)
Slide 22 - Open question
Wat is een ander woord voor constant (r. 10)?
A
nooit
B
gewoon
C
tijdens
D
aanhoudend
Slide 23 - Quiz
Wat is een ander woord (synoniem) voor
tijdrekening (r.17)?
A
maand
B
dag
C
jaartelling
D
minuut
Slide 24 - Quiz
Leg met eigen woorden uit wat een kalender (r.20) is.
Slide 25 - Open question
Bedenk een zin met de woorden astronauten en gedurende.
Slide 26 - Open question
Bedenk een zin met de woorden internationale en kalender.
Slide 27 - Open question
Bedenk een zin met de woorden vrachtruimteschip en constant
Slide 28 - Open question
Lees het raadsel.
Weet jij welk woord wordt bedoeld ?
Slide 29 - Slide
Wat is jouw antwoord op het raadsel ?
Slide 30 - Open question
Welk woord wordt hier bedoeld ?
Slide 31 - Open question
Een raadsel is een spelletje.
Daarbij moet je antwoord vinden op een vraag .
Je moet bijvoorbeeld raden welk woord er wordt bedoeld.
Je krijgt alleen aanwijzingen over het woord.
Een raadsel eindigt vaak met : Ra,ra wat is het ?
Slide 32 - Slide
Je gaat twee raadsels maken
- Bedenk waarover de raadsels gaan.
bijvoorbeeld een sport of een lichaamsdeel.
-Zeg in een paar zinnen wat over het woord.
-Denk erom: geef aanwijzingen.
Je mag het woord niet noemen.
Maak een raadsel niet te moeilijk.
Een ander moet het wel kunnen raden
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Mijn eerste raadsel :
Slide 35 - Open question
Mijn tweede raadsel
Slide 36 - Open question
Spelling
Slide 37 - Slide
Zinnen in de tegenwoordige tijd (tt) beschrijven iets wat nu of in de toekomst gebeurt.
Iets gebeurt nu of in de toekomst
Ik werk in de haven.
Jij fietst naar school.
We gooien de bal zo hard mogelijk.
De kleuters luisteren aandachtig naar de juf.
Slide 38 - Slide
De denkstappenkaart t.t. (groene gedeelte)
Slide 39 - Slide
Weetje:
Als het woord dat je moet invullen in de zin, de persoonsvorm is. Gebruik dan de bovenste helft van je denkstappenkaart.
(de persoonsvorm vind je door de zin vragend te maken, het woord komt dan vooraan. Het is een doewoord: werken, lopen, branden enz.
Slide 40 - Slide
Kijk maar eens naar het werkwoord worden
Persoonsvorm enkelvoud
ik, ......jij? word
jij, je, u,hij, zij, het wordt
Persoonsvorm meervoud
wij,we, zij, ze, jullie worden
Slide 41 - Slide
Kom, we gaan eens even oefenen!
Slide 42 - Slide
Je ........(worden, t.t.) helemaal gek van al die domme vragen.
A
word
B
wordt
C
wort
D
worden
Slide 43 - Quiz
Ik ........... (schitteren, t.t.) in de volgende wedstrijd.
A
schittert
B
schitteren
C
schitter
D
schiter
Slide 44 - Quiz
Die Russische dansers en danseressen ........... (schitteren, t.t.) als nooit te voren in dat ballet.
A
Schitteren
B
Schitterten
C
Schitterden
Slide 45 - Quiz
Dirk ........(krabbelen, t.t.) vlug een paar antwoorden neer om snel weer te kunnen gaan spelen.
A
krabbeld
B
krabbel
C
krabbelen
D
krabbelt
Slide 46 - Quiz
Mijn vader ....... (schakelen, t.t.) moeiteloos tussen talen, tijdens een gesprek.
A
schakelt
B
schakelen
C
schakeld
D
schakel
Slide 47 - Quiz
Hij ..........(volhouden, t.t.) nog steeds ......dat hij het niet heeft gedaan.
A
hout vol
B
houden vol
C
volhouden
D
houdt vol
Slide 48 - Quiz
Nadja ........(worden, t.t.) naar haar stoel geleid.
A
word
B
wort
C
wordt
D
werd
Slide 49 - Quiz
........(verdwijnen, t.t.) je in een grote wolk rook.
A
verdween
B
verdwijnt
C
verdwijnde
D
verdwijn
Slide 50 - Quiz
Alfons .........(informeren, t.t.) altijd naar de prijzen van de vliegtickets.
A
informeerd
B
informeerde
C
informeren
D
informeert
Slide 51 - Quiz
Martijn .......(presenteren, t.t.) zich als een echte kanjer.
A
presenteert
B
presenteerde
C
presenteerdt
D
presenteerd
Slide 52 - Quiz
Mijn moeder ........ (beweren, t.t.) dat ze de lekkerste taarten bakt.
A
beweert
B
beweerd
C
beweerdt
D
beweerde
Slide 53 - Quiz
(redden, t.t.) ........jij je hier wel even alleen?