Les Farida 25-10

Hallo
1 / 55
next
Slide 1: Slide
ANT2+BasisschoolGroep 5

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Hallo

Slide 1 - Slide

Programma:
- Lekker lezen: Dolfje
- Onderzoekje over de wintertijd 
- Juf Farida geeft les over de wintertijd
- Oefenen met begrijpend lezen 
-raadsels maken
- Spelling 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Wintertijd / Zomertijd
Juf Farida geeft straks een lesje over de wintertijd en de zomertijd. De juf gaat uitleg geven over:

- Wat de wintertijd en de zomertijd is
- Waarom de wintertijd en zomertijd bestaan
- Wanneer het wintertijd is en wanneer het zomertijd is
- Of het handig is om wintertijd en zomertijd te hebben

Slide 8 - Slide

Maar eerst...
Onderzoek doen!
Voordat je een les geeft, moet je je eerst verdiepen in het onderwerp. Dit doen we door filmpjes te kijken en een tekst te lezen. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Wintertijd gaat in, maar waarom eigenlijk?

Deze week duurt je weekend een uurtje langer: de wintertijd gaat in. In de nacht van zaterdag op zondag gaat de klok om 03:00 ‘s nachts een uur terug. Geniet ervan, het is mogelijk één van de laatste keren dat dat gebeurt. Het Europees Parlement wil namelijk af van het halfjaarlijkse verzetfestijn.
De wintertijd bestaat alleen maar omdat de zomertijd bestaat. Dat klinkt gek, maar dat is het niet. De wintertijd is de standaardtijd. De zomertijd is erbij gekomen, zodat mensen in de zomer langer in het licht wakker kunnen blijven.
In de ochtend komen de mensen later hun bed uit en dat zou meer elektriciteit besparen.
Sommige mensen willen de zomertijd afschaffen: het verstoort namelijk de biologische klok. Mensen raken in de war van de tijd en krijgen er last van. Ze zijn bijvoorbeeld heel erg moe. Een meerderheid van het Europees Parlement wil er vanaf in 2021. De EU-landen kunnen zelf bepalen of zij daarna permanent op zomer- of wintertijd overschakelen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Juf Farida legt uit...
De wintertijd! 

Slide 13 - Slide

Begrijpend lezen

Slide 14 - Slide

begrijpend lezen

Jarig in de ruimte 
woordenschat

Slide 15 - Slide

doel
Je leert de betekenis van woorden opzoeken en toepassen in zinnen.

Slide 16 - Slide

Lees de tekst 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video


Noem een ander woord (synoniem) voor
astronauten (r.2)

Slide 19 - Open question


Wat betekent 
internationale (r.3)?

Slide 20 - Open question


Leg uit wat een vrachtruimteschip (r.6) is.

Slide 21 - Open question


Noem een ander woord (synoniem) voor 
gedurende (r.10)

Slide 22 - Open question


Wat is een ander woord voor constant (r. 10)?
A
nooit
B
gewoon
C
tijdens
D
aanhoudend

Slide 23 - Quiz


Wat is een ander woord (synoniem) voor 
tijdrekening (r.17)?
A
maand
B
dag
C
jaartelling
D
minuut

Slide 24 - Quiz


Leg met eigen woorden uit wat een kalender (r.20) is.

Slide 25 - Open question


Bedenk een zin met de woorden astronauten en gedurende.

Slide 26 - Open question


Bedenk een zin met de woorden internationale en kalender.

Slide 27 - Open question


Bedenk een zin met de woorden vrachtruimteschip en constant

Slide 28 - Open question

Lees het raadsel.
Weet jij welk woord wordt bedoeld ?

Slide 29 - Slide

Wat is jouw antwoord
op het raadsel ?

Slide 30 - Open question

Welk woord wordt
hier bedoeld ?

Slide 31 - Open question

Een raadsel is een spelletje.
Daarbij moet je antwoord vinden op een vraag .
Je moet bijvoorbeeld raden welk woord er wordt bedoeld.
Je krijgt alleen aanwijzingen over het woord.
Een raadsel eindigt vaak met : Ra,ra wat is het ?

Slide 32 - Slide

Je gaat twee raadsels maken

- Bedenk waarover de raadsels gaan.
bijvoorbeeld een sport of een lichaamsdeel.
-Zeg in een paar zinnen wat over het woord.
-Denk erom: geef aanwijzingen.
Je mag het woord niet noemen.

Maak een raadsel niet te moeilijk.
Een ander moet het wel kunnen raden

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Mijn eerste
raadsel :

Slide 35 - Open question

Mijn tweede
raadsel

Slide 36 - Open question

Spelling

Slide 37 - Slide

Zinnen in de tegenwoordige tijd (tt) beschrijven iets wat nu of in de toekomst gebeurt.


Iets gebeurt nu of in de toekomst

Ik werk in de haven.
Jij fietst naar school.
We gooien de bal zo hard mogelijk.
De kleuters luisteren aandachtig naar de juf.

Slide 38 - Slide

De denkstappenkaart t.t. (groene gedeelte)

Slide 39 - Slide

Weetje:
Als het woord dat je moet invullen in de zin, de persoonsvorm is. Gebruik dan de bovenste helft van je denkstappenkaart.
(de persoonsvorm vind je door de zin vragend te maken, het woord komt dan vooraan. Het is een doewoord: werken, lopen, branden enz.

Slide 40 - Slide

Kijk maar eens naar het werkwoord worden 
Persoonsvorm enkelvoud 
ik, ......jij?                                   word
jij, je, u,hij, zij, het                  wordt



Persoonsvorm meervoud
wij,we, zij, ze, jullie         worden           


Slide 41 - Slide


Kom, we gaan eens even oefenen!


Slide 42 - Slide

Je ........(worden, t.t.) helemaal gek van al die domme vragen.
A
word
B
wordt
C
wort
D
worden

Slide 43 - Quiz

Ik ...........
(schitteren, t.t.) in de volgende wedstrijd.
A
schittert
B
schitteren
C
schitter
D
schiter

Slide 44 - Quiz

Die Russische dansers en danseressen ...........
(schitteren, t.t.) als nooit te voren in dat ballet.
A
Schitteren
B
Schitterten
C
Schitterden

Slide 45 - Quiz

Dirk ........(krabbelen, t.t.) vlug een paar antwoorden neer om snel weer te kunnen gaan spelen.

A
krabbeld
B
krabbel
C
krabbelen
D
krabbelt

Slide 46 - Quiz

Mijn vader ....... (schakelen, t.t.) moeiteloos tussen talen, tijdens een gesprek.
A
schakelt
B
schakelen
C
schakeld
D
schakel

Slide 47 - Quiz

Hij ..........(volhouden, t.t.) nog steeds ......dat hij het niet heeft gedaan.
A
hout vol
B
houden vol
C
volhouden
D
houdt vol

Slide 48 - Quiz

Nadja ........(worden, t.t.) naar haar stoel geleid.
A
word
B
wort
C
wordt
D
werd

Slide 49 - Quiz

........(verdwijnen, t.t.) je in een grote wolk rook.
A
verdween
B
verdwijnt
C
verdwijnde
D
verdwijn

Slide 50 - Quiz

Alfons .........(informeren, t.t.) altijd naar de prijzen van de vliegtickets.
A
informeerd
B
informeerde
C
informeren
D
informeert

Slide 51 - Quiz

Martijn .......(presenteren, t.t.) zich als een echte kanjer.
A
presenteert
B
presenteerde
C
presenteerdt
D
presenteerd

Slide 52 - Quiz

Mijn moeder ........ (beweren, t.t.) dat ze de lekkerste taarten bakt.
A
beweert
B
beweerd
C
beweerdt
D
beweerde

Slide 53 - Quiz

(redden, t.t.) ........jij
je hier wel even alleen?
A
red
B
ret
C
redde
D
redt

Slide 54 - Quiz

Slide 55 - Slide