This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Je weet wat mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden zijn
Je weet wat de persoonlijke voornaamwoorden er/sie/es betekenen
Je kunt een lidwoord met zelfstandig naamwoord verplaatsen door een persoonlijk voornaamwoord
der er
die sie
das es
Zum Beispiel:
Der Mann spielt mit dem Ball
Er spielt mit dem Ball