Lesweek 5 - Signalen en verbanden

Welkom! 
Les 5
Signaalwoorden
en 
tekstverbanden

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom! 
Les 5
Signaalwoorden
en 
tekstverbanden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Na deze les:

  • weet je wat de functie van signaalwoorden is;
  • weet je welke tekstverbanden er zijn en welke signaalwoorden hierbij horen;
  • weet je wat de functie van verwijswoorden is;
  • weet je hoe je op een juiste manier moet verwijzen.

Slide 2 - Slide

Verhaal vertellen 

- Maak tweetallen (A en B)
- A vertelt aan B over zijn/haar vakantie en B luistert
- Let op! De volgende woorden mag je niet gebruiken in je verhaal
- Hierna wisselen we van rol
Verboden woorden 
En, maar, want, dus, daarom, vanwege, omdat, daardoor, doordat, toen, door, ook, dan, daarna.
- B: kies drie woorden uit (vertel niet welke!) waar je op gaat letten. Turf hoe vaak A deze woorden toch gebruikt.  

Slide 3 - Slide

Nabespreken
Was het moeilijk om je verhaal te vertellen zonder bovenstaande woorden?

Waarom wel/niet?

Slide 4 - Slide

Signaalwoorden
- Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken. 
- Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea's. 
- Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over de manier waarop hij de tekst moet lezen. Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen.

Slide 5 - Slide

Welk signaalwoord hoort bij een opsommingsverband?
A
Tevens
B
Omdat
C
Samenvattend
D
Desondanks

Slide 6 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een redengevend (verklaring) verband?
A
Ten slotte
B
Kortom
C
Al met al
D
Want

Slide 7 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een samenvattend verband?
A
Nu
B
Eerst
C
Desondanks
D
Alles bij elkaar

Slide 8 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een tegenstellend verband?
A
Kortom
B
Nadat
C
Toch
D
Zo

Slide 9 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een toelichting/uitleg?
A
Op dezelfde manier
B
Als
C
Zoals
D
Indien

Slide 10 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een vergelijking?
A
Net als
B
In het geval dat
C
Zodra
D
Bijvoorbeeld

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij een voorwaarde?
A
Evenals
B
Tenzij
C
Met name
D
Nadat

Slide 12 - Quiz

Verwijswoorden
Signaalwoorden zorgen voor structuur in een tekst en verwijswoorden maken een tekst beter leesbaar. 

Een verwijswoord verwijst naar een woord of woordgroep die ergens anders in de tekst al gebruikt is.

Slide 13 - Slide

Het was een geweldig evenement, dat NK powerliften gisteren.
Waar verwijst HET naar?
A
NK powerliften
B
Evenement
C
Gisteren
D
Dat

Slide 14 - Quiz

Het eerste elftal van Ajax vierde zijn overwinning uitbundig in de kleedkamer. Waar verwijst ZIJN naar?
A
Het eerste elftal van Ajax
B
Ajax
C
Het
D
Het eerste elftal

Slide 15 - Quiz

De kanovereniging zal haar jubileum groots vieren.
Waar verwijst HAAR naar?
A
De kanovereniging
B
Haar jubileum
C
Jubileum
D
Groots vieren

Slide 16 - Quiz

Ik moet de Mont-Ventoux berg beklimmen en dat valt niet mee.
Waar verwijst DAT naar?
A
Ik
B
De Mont-Ventoux
C
Het beklimmen van de Mont-Ventoux
D
De Mont-Ventoux berg

Slide 17 - Quiz

Aan de slag! 
Open jouw licentie voor Nederlands
Ga naar ‘studieplan’
Klik bij ‘naam studieplan’ op ‘leerjaar 1, periode 2, klas … ‘
Klik op ‘ROCN – 3F Signalen en verbanden – Sport’
Klik op: ‘Opdrachten’
Klik op: ‘0.2 Theorie & Verwerkingsopdrachten’
Maak vraag 1 t/m 10 en lees de bijbehorende theorie nogmaals



Slide 18 - Slide

Volgende week 

Toets over deze periode 
Vrijdag 18.00 uur alle opdrachten af 

Slide 19 - Slide

Welke opdrachten af 
Theorie en verwerkingsopdrachten: 
Onderwerp en hoofdgedachte 
Indeling van een tekst 
Tekstdoel en tekstsoort
Feiten meningen en argumenten 
Signalen en verbanden 

Slide 20 - Slide