Signaalwoorden
Geven een signaal.
VB: omdat, want, dus, toen, en, dan, daarom.
Er hoort altijd een verband bij.
VB: opsomming, tegenstelling, conclusie, reden.
Verwijswoorden
Verwijzen naar een ander woord in de zin.
VB: ze, haar, hij, het, zij, die, dat.