3/12 hh meer dan lezen 2 t/m 5 een bouwplan maken

Schrijven:
recensie
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Schrijven:
recensie

Slide 1 - Slide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen hoe je een schrijftaak moet aanpakken;
  • kun je benoemen wat een recensie is;
  • heb je gewerkt aan (de opdracht voor) je recensie.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Slide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Tekstdoelen

Een leesboek heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren

Slide 6 - Quiz

Tekstdoelen

Mening heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren

Slide 7 - Quiz

Tekstdoel
De schrijver wil..
Voorbeeld tekstsoort
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
dat je iets te weten komt
je overhalen om iets te doen
dat je zijn mening overneemt
je vermaken
krantenbericht, verslag nieuwsbericht, leesboek
reclametekst, uitnodiging, advertentie
bespreking van een film of boek (recensie), betoog, column
verhaal, leesboek, strip, roman, rap, mop

Slide 8 - Slide

Inleiding alinea 1
De aandacht van de lezer trekken door nieuwsgierig te maken:

  • Iets uit de actualiteit 

  • Iets uit de geschiedenis 

  • Een voorbeeld, zoals een kort verhaaltje (anekdote) of een eigen ervaring 

  • Iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is 

  • Tot de verbeelding sprekende cijfers rondom het probleem 

Slide 9 - Slide

Inleiding alinea 2
Het onderwerp introduceren.
  • Een hoofdvraag (en eventueel deelvragen) stellen,.

  • Je kunt een probleem formuleren. 
  • Standpunt geven 

Slide 10 - Slide

Slot
  • Antwoord op de hoofdvraag uit de inleiding
  • Oplossing voor probleem uit de inleiding
  • Herhaling van standpunt.
  • De hoofdgedachte van de tekst --> vaak de conclusie
--> kan aangevuld worden met een samenvatting, een aanbeveling of een toekomstverwachting 



Slide 11 - Slide

Hoofdgedachte
• De hoofdgedachte is een (door jezelf bedachte) samenvatting in één zin.
• De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.


Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:
  • Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp? 
  • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
--> Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 12 - Slide

Mening/standpunt
  • Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt.
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens ermee zijn
  • Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij/ons, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens

Voorbeeld:

Handbal is een vermoeiende sport.
  • Je kan het er mee een of oneens zijn
  • Je kan het NIET controleren
  • Het moet onderbouwd worden met meer argumenten!

Slide 13 - Slide

Feit
  • Uitspraak over iets wat waar of onwaar is.
  • Een feit kan je controleren.
  • Hoeft verder niet meer te worden onderbouwd.
Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
--> controleerbaar - Je kunt de feiten controleren door de afmetingen van een handbalveld op te zoeken =  een waar feit 
– Bij handbal mag je een speler met je schouder opzij duwen.
--> controleerbaar - Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen. = een onwaar feit. 

Slide 14 - Slide

Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
Bij (onafhankelijk) nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten die gelijkwaardig aan elkaar zijn en die je van plaats zou kunnen wisselen in het schema.
Omdat dit argumentatieschema onafhankelijk is, kun je 
de argumenten ook onafhankelijk van elkaar lezen:

Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid, dus iedereen 
zou per direct moeten stoppen met roken.

Roken kost veel geld, dus iedereen zou per direct moeten 
stoppen met roken.

Of:

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken 
is ontzettend slecht voor de gezondheid.

Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken, want roken kost veel geld.

Slide 15 - Slide

Uitsmijter
Het einde van het slot kan afgesloten worden met een uitsmijter. Een uitsmijter kan je herkennen aan:
  • Een pakkende zin die in je hoofd blijft hangen.
  • Een werkwoordspeling/ woordgrap of toepasselijke uitdrukking.
  • Een vraag aan de lezer waardoor hij blijft nadenken over de tekst.


Voorbeeld bij een tekst over overgewicht: “Want dik zijn, is niet vet!”

Slide 16 - Slide

Deelonderwerp - globaal lezen
Deelonderwerpen behandelen verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. 
Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

Stappenplan
  • Zoek het onderwerp van de alinea; waar gaat deze alinea over?
  • Let op tussenkopjes in de tekst
  • Bekijk de alinea-indeling
  • Lees de eerste zin en de laatste van iedere alinea --> kernzinnen
  • Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp
  • Lees niet te snel, neem de tijd


Slide 17 - Slide

Argumentatiestructuur
  • Inleiding: standpunt
  • Middenstuk: argumenten voor het standpunt (/ tegenargument // weerlegging)
  • Slot: herhaling standpunt / conclusie/ uitsmijter


Slide 18 - Slide

Nieuwe lesstof

Slide 19 - Slide

Overtuigende tekst
In een overtuigende tekst geeft de schrijver zijn mening

Het doel is dat de lezer die mening overneemt. 

De schrijver geeft argumenten om de lezer te overtuigen van zijn standpunt.


Slide 20 - Slide

Recensie
Een recensie is een beschrijving en beoordeling van een (kunst) werk;
bijvoorbeeld een boek, film of serie.


Het tekstdoel van een recensie is ‘overtuigend/activerend’.


Na het lezen van een goede recensie kan de lezer zich een oordeel vormen over het werk.

Slide 21 - Slide

Beginnen met het schrijven van een tekst
Voordat je een tekst gaat schrijven, denk je na over het onderwerp, het tekstdoel en de inhoud:
• Wat wil je bereiken: de lezer amuseren, informeren, overtuigen of activeren?
• Wat wordt je hoofdgedachte?
• Wat ga je precies vertellen?
• Bedenk een logische volgorde: Wat vertel je in de inleiding? Wat zijn de deelonderwerpen van het middenstuk? Wat komt er in het slot?
Al deze dingen leg je vast in een bouwplan. Als je dat hebt gemaakt, hoef je je tijdens het schrijven alleen te concentreren op de formulering.

Slide 22 - Slide

Een beoordeling schrijven
Je kunt een tekst schrijven om iets te beoordelen, zoals een product, een boek, een film of een festival. Je maakt dan aan andere mensen duidelijk wat jij ervan vindt en waarom je dat oordeel hebt. Je geeft dus niet alleen je mening, maar ook argumenten voor je beoordeling.

Slide 23 - Slide

Bouwplan
Zo maak je een bouwplan
• Noteer het onderwerp, het doel van je tekst en de hoofdgedachte.
• Maak een schema met vier kolommen (A, B, C en D):
– in kolom A noteer je de woorden ‘Inleiding’, ‘Middenstuk’ en ‘Slot’;
– in kolom B noteer je de alineanummers;
– in kolom C noteer je de deelonderwerpen;
– in kolom D schrijf je in voldoende steekwoorden de inhoud.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Wat is het verschil tussen mening geven en overtuigen?

Slide 32 - Open question

Zo schrijf je een beoordeling

  • Maak een bouwplan, zie het schema hieronder.
  • Schrijf de inleiding: noem het door jou beoordeelde onderwerp. Geef daarbij in het kort je oordeel door de beoordelingswoorden op te sommen, zoals mooi, stevig, licht, saai, adembenemend enzovoort.
  • Schrijf over elk deelonderwerp of aspect één alinea en bouw die alinea zo op:
        - Geef eerst kort en krachtig je mening. Gebruik een beoordelingswoord.
        - Noem dan je argumenten.
        - Geef daarna toelichting bij die argumenten; dat kunnen voorbeelden zijn.
  • Sluit je tekst af met een korte, samenvattende alinea, waarin je beoordeling duidelijk naar voren komt (geen herhalimg van argumenten!) en sluit af met een uitsmijter.
  • Zet een titel boven je beoordeling, bijvoorbeeld Verrassend veel mogelijkheden of Waardeloos vervoermiddel.

Slide 33 - Slide

Ter vergelijking: zo schrijf je een overtuigende tekst

  1. Maak een bouwplan.
  2. Schrijf de inleiding: omschrijf het onderwerp en kondig je standpunt aan met signaalwoorden zoals Ik vind …, Ik ben van mening dat …, Het wordt tijd dat ….
  3. Gebruik in het middenstuk bij elk nieuw argument signaalwoorden voor een opsomming: om te beginnen, bovendien, vervolgens, daarnaast, ook, ten slotte (tekstverbanden).
  4. Herhaal in het slot kort je standpunt. Gebruik signaalwoorden voor een conclusie: al met al, kortom, daarom, dus (tekstverbanden).
  5. Zet een titel boven je tekst.

Slide 34 - Slide

En bij de recensie recensie
1. Maak een bouwplan.
2. inleiding: bijv. kort leuk/spannend fragment of anekdote
3. korte samenvatting (alleen hoofdzaken en het slot niet verraden!)
4. beoordeling + feitelijke argumenten per alinea (geen herhaling!)
5. eindoordeel = beoordeling met beoordelingswoorden en GEEN herhaling van de argumenten uit het middenstuk! (beoordelingswoorden/standpunt) + uitsmijter

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Opbouw recensie
1. inleiding: bijv. kort leuk/spannend fragment of anekdote
2. inleiding 2 korte samenvatting (alleen hoofdzaken en het slot niet verraden!) + informatie hoofdpersoon
2. beoordeling + feitelijke argumenten per alinea (geen herhaling! --> 3x een alinea)
3. eindoordeel = beoordeling met beoordelingswoorden en GEEN herhaling van de argumenten uit het middenstuk! (beoordelingswoorden/standpunt) + uitsmijter

Slide 37 - Slide

Werk voor deze les + huiswerk: 
    Pak je VIP en noteer:
    werken aan vragen opdracht recensie
    --> + met de antwoorden op de vragen je bouwplan gaan maken voor de recensie over jouw boek.

    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk

    timer
    15:00

    Slide 38 - Slide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kun je benoemen hoe je een schrijftaak moet aanpakken;
    • kun je benoemen wat een recensie is;
    • heb je gewerkt aan (de opdracht voor) je recensie.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 39 - Slide

    Ik kan benoemen hoe ik een schrijfopdracht moet aanpakken en wat een recensie is.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 40 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter?

    Slide 41 - Open question

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 42 - Open question