4 VWO Puntjes op de i naamvallen ontleden, voorzetsels en werkwoorden met naamval

       ♥lich Willkommen!
Nehmt euere Sachen dabei!
Handys in der Tasche!
1 / 49
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

       ♥lich Willkommen!
Nehmt euere Sachen dabei!
Handys in der Tasche!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Programma
  • Start
  • Herhaling naamvallen
  • keuzemenu:
  • Leren woorden en zinnen

  • Oefenen met wrts o.i.d.
  • Oefeningen grammatica online

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Am Ende der Stunde:
  • Ik weet het stappenplan om de juiste uitgangen in een zin in te vullen.
  • Ik weet hoe ik de verschillende schema's moet gebruiken.
  • Ik weet wat de stof is voor de toets.
  • Ik weet wat ik al kan en wat ik nog moet oefenen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Ontleden ja/nee?
Om te bepalen welke naamval je voor een zinsdeel moet gebruiken, kun je enkele stappen zetten:

stap 1: Zoek naar een voorzetsel in het zinsdeel. 
stap 2: Zoek naar een werkwoord dat een bepaalde naamval heeft.
stap 3: Als er geen voorzetsel of werkwoord in de zin staat, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp of vertaling met van.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

stap 2: Als er geen voorzetsel is, ontleed je de zin naar onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

  • onderwerp: 1e naamval
  • van de/ van het: 2e naamval
  • meewerkend voorwerp: 3e naamval
  • lijdend voorwerp: 4e naamval

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

sleep de voorzetsels naar de juiste naamval.
3e  naamval
4e naamval
aus

bei
mit
nach
seit
von
zu
außer
durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke vraag/vragen stel je om een derde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wann?

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Hoe werkt de 7/2 regel?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Werkwoorden 3e naamval

Slide 11 - Mind map

This item has no instructions

Werkwoorden met 3e naamval
helfen
danken
gratulieren
gehören
gefallen
glauben 
schmecken

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden 4e naamval

Slide 13 - Mind map

This item has no instructions

Werkwoorden 4e naamval
bitten
fragen
es gibt
kosten
lehren
interessieren

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

En tot slot... werkwoorden 1e naamval (koppelwerkwoorden)

sein
werden
bleiben

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Nu: aan de slag!
Let op: volg bij elke zin het VWO-stappenplan
  1. voorzetsels zoeken
  2. werkwoorden zoeken 
  3. ontleden
  4. Let op: gebruik je der-Gruppe of ein-Gruppe? 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Doe altijd hetzelfde!
Staat er een voorzetsel?
Ja --> Kies dan meteen de juiste naamval 

Nee --> Staat er een werkwoord met een naamval?
Ja --> Kies dan meteen de juiste naamval

Nee --> ga ontleden en kies op die manier de juiste naamval

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Wir fahren jedes Jahr (o) zweimal mit d…. Zug (m) nach Köln.

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Alle Herren (mv) hatten ein…. schwarzen Anzug (m) an.

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Mein Nachbar schenkt sein…. Frau zum Geburtstag kein Geschenk.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Es gibt genug Leute, die sich um
(jouw) ... Bruder kümmern.

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Nach d...... Deutschstunde (v) fahren wir immer nach Hause.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Mutti bringt d.... kranke Kind im/ins Bett.

Slide 25 - Open question

This item has no instructions


Vul de juiste naamval in (alleen de dikgedrukte woorden)
Morgen treffe ich ein ...
bekannt ...
Wissenschaftler (m).

Slide 26 - Open question

Wat bepaalt de naamval?

- een voorzetsel of een zinsdeel?
Morgen treffe ich einen bekannten Wissenschaftler (m).
Uitleg: lijdend voorwerp, 4e naamval

Slide 27 - Slide

This item has no instructions


Dieses verfilmte Buch ist ein ... groß ... Erfolg (m).

Slide 28 - Open question

Wat is ein ... groß ... Erfolg voor een zinsdeel?

- naamwoordelijk deel van het gezegde ->
ist (sein) = koppelwerkwoord en dit verfilmde boek is gelijk aan een groot succes
Dieses verfilmte Buch ist ein großer Erfolg (m).
Uitleg: koppelwerkwoord "sein", 1e naamval ein-Gruppe

Slide 29 - Slide

This item has no instructions



Du sollst dein... gut... Schuhe (mv) mitbringen!

Slide 30 - Open question

This item has no instructions



Du sollst deine guten Schuhe (mv) mitbringen!
Uitleg: lijdend voorwerp, 4e naamval

Slide 31 - Slide

This item has no instructions



Ich fahre mit mein... neu... Auto (o)

Slide 32 - Open question

mit = voorzetsel 3e naamval

Ich fahre mit meinem neuen Auto (o) 

Uitleg: mit, voorzetsel +3e naamval, ein-Gruppe

Slide 33 - Slide

This item has no instructions



Das Abendessen schmeckt dies... gut... Mann (m) köstlich. 

Slide 34 - Open question

This item has no instructions


Das Abendessen schmeckt diesem guten Mann (m) köstlich.  

Uitleg: schmecken, werkwoord +3e naamval, der-Gruppe

Slide 35 - Slide

This item has no instructions



Es ist ein... gemütlich.... Abend (m).  

Slide 36 - Open question

This item has no instructions



Es ist ein gemütlicher Abend (m).  
Uitleg: ist, koppelwerkwoord 1e naamval, ein-Gruppe

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Dativ (3) oder Akkusativ (4)?
Ich rufe .... (hem).
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Dativ oder Akkusativ?
Ich bringe .... (haar) das Buch.
A
sie
B
ihr
C
Sie

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Dativ oder Akkusativ?
Erzählst du .... (mij) von deinem Urlaub?
A
mich
B
mir
C
ich

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Dativ oder Akkusativ?
Ich sehe .... (haar) heute abend!
A
ihr
B
ihnen
C
sie

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Wir geben (U)..... ein Geschenk.
A
Sie
B
ihnen
C
Ihr
D
Ihnen

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Wir kennen (jou) ...... .
A
du
B
dich
C
dir
D
die

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Ben jij klaar voor de toets a.s. vrijdag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll

This item has no instructions

Wat moet je nog oefenen?

Slide 46 - Open question

This item has no instructions

An die Arbeit!
Je bereidt je voor op de toets.
Je kunt kiezen uit:

  1. woordjes en zinnen leren
  2. oefenen met wrts
  3. grammatica oefeningen online (volgende dia)



Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Slide 48 - Link

zinnen oefenen op oscarromero

Slide 49 - Link

This item has no instructions