zwakke ww en voltooid deelwoordvervoegen

Willkommen, heute ist Mittwoch 
der 17. September 2024
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Willkommen, heute ist Mittwoch 
der 17. September 2024

Slide 1 - Slide

zwakke ww vervoegen
HOE DOE JE DAT OOK ALWEER?
1) ZET I D E W I S IN DE JUISTE VOLGORDE
2) JE GAAT UIT VAN DE STAM (hele werkwoord -/- en)
3) PLAK ACHTER  STAM DE JUISTE UITGANG VAN E ST T EN T EN 

Slide 2 - Slide

het persoonlijk voornaamwoord
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 3 - Slide

WAAR STAAN DE LETTERS
I D E W I S
VOOR?
A
wir ihr sie ich du er
B
du er sie es ihr sie Sie
C
es ihr wir Sie ich du
D
ich du er wir ihr sie

Slide 4 - Quiz

welk woord hoort NIET in het rijtje thuis?
A
wir ihr sie ich du er
B
du er sie es ihr sie Sie
C
das wir ihr Sie du ich
D
ich du er wir ihr sie es

Slide 5 - Quiz

Vervoeg het Duitse regelmatige werkwoord spielen (= spelen).                                  
ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
Denk aan de stam!
spielen
spielen
spielst
spiele
spielt
spielt

Slide 6 - Drag question

Vervoeg het Duitse regelmatige werkwoord heißen (= heten).                                  
ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
Denk aan de stam!
heißen
heißen
heißt
heiße
heißt
heißt

Slide 7 - Drag question

du (kaufen).
A
kaufest
B
kaufe
C
kauft
D
kaufst

Slide 8 - Quiz


Ich (hören) gerne Musik.
A
hore
B
höre
C
hörst
D
hören

Slide 9 - Quiz


ihr (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 10 - Quiz


Meine Eltern (versorgen) den Hund.
A
versorgt
B
versorgten
C
versorgen
D
versorgst

Slide 11 - Quiz

Ingrid (stellen)... die Flasche auf den Tisch.
A
stellst
B
stellt
C
stellen
D
stelle

Slide 12 - Quiz

Die Freundin (lieben)... ihren Freund
A
liebst
B
lieben
C
geliebt
D
liebt

Slide 13 - Quiz

die 3 Katzen (kosten) viel Geld
A
kosten
B
kosteten
C
kostet
D
kost

Slide 14 - Quiz

meine Freundin (reisen)gerne nach Italien
A
reisst
B
reist
C
reistet
D
reisen

Slide 15 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 16 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
haben
A
gehat
B
gehabt
C
gehabet
D
gehabd

Slide 17 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:
sein
A
gesein
B
gehabt
C
gewesen
D
geweest

Slide 18 - Quiz

wat is het voltooid deelwoord van : fragen
A
fragen
B
gefragt
C
gefraget
D
fragt

Slide 19 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van reservieren?
A
gereserviert
B
geserviert
C
reserviert
D
reservieren

Slide 20 - Quiz

het voltooid deelwoord van wohnen
A
wohnt
B
gewohnd
C
gewohnt
D
gewohnet

Slide 21 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van
trainieren
A
getrainiert
B
getraint
C
trainierd
D
trainiert

Slide 22 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van
besorgen?
A
gebesorgt
B
gesorgt
C
besorgt
D
besorgen

Slide 23 - Quiz

Wat zijn de juiste vormen van de 2 werkwoorden
ich (haben) eine blaue Jacke (wählen)
A
habe gewählt
B
habt gewählt
C
habe gewählen
D
hast gewählen

Slide 24 - Quiz

Wat zijn de juiste vormen van de 2 werkwoorden
ihr (sein) krank (sein)
A
bist geweest
B
sind gewesen
C
seid gewesen
D
sein gewesen

Slide 25 - Quiz

Kies de juiste vorm van
of haben of sein
Du (haben / sein) viel Glück
A
habst
B
bist
C
sein
D
hast

Slide 26 - Quiz

Ich habe die Grammatik verstanden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Slide 28 - Slide