vervoer les 1

Omzet =
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x btw
1 / 11
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Omzet =
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x inkoopprijs
C
afzet x verkoopprijs
D
afzet x btw

Slide 1 - Quiz

de totale automarkt zet €6000 om. Audi heeft een omzet van €2000. Hoeveel is hun marktaandeel?
A
33 % van de afzet
B
33 % van de omzet
C
25% van de afzet
D
25% van de omzet

Slide 2 - Quiz

TK = 0,50q + 300
de constante kosten zijn:
A
0,50
B
50
C
300
D
150

Slide 3 - Quiz

constante kosten stijgen als per eenheid per product als er meer wordt geproduceerd
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Loonkosten zijn:
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 5 - Quiz

huur gebouw is:
A
variabele kosten
B
constante kosten

Slide 6 - Quiz

Wat is een afschrijving?

A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 7 - Quiz

Jan verkoopt appels voor €2 per stuk. Hij koopt de appels in voor €0.50. constante kosten zijn €50. Wat is juist?
A
TO = 2
B
TO = 2q
C
CK = 0.50
D
TK = 0,5 + 50q

Slide 8 - Quiz

Om de totale winst (TW) te berekenen doe je het volgende:
A
TO - TK
B
TK - TO
C
TO = TK
D
TO / TK

Slide 9 - Quiz

Marginale Kosten (MO) betekent:
A
de extra kosten voor het verkopen van 1 product
B
de extra opbrengsten voor het verkopen van 1 product
C
de verkoopprijs
D
de constante kosten per stuk

Slide 10 - Quiz

Break-even omzet =
A
break-even afzet x q
B
break-evenomzet x q
C
p x q
D
to = tk

Slide 11 - Quiz