All Right! Havo 1 - Unit 4.2 - Tag Questions

1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Welcome to 
English class

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Goals last lesson

1. Ik verhoog mijn algemene kennis met info over Canada.
2. Aan het einde van de introductie kan ik minimaal 3 dingen vertellen over Canada.





program lesson series

4.1 
4.2 <
4.3
4.4
4.5
4.6
Repeat/practise

Proefwerk Hoofdstuk 4 = na
de meivakantie
Overview

Slide 3 - Slide

1. Ik verhoog mijn algemene kennis met info over Canada
2. Aan het einde van de introductie kan ik minimaal 3 dingen vertellen over Canada.
Goals

1. We will learn about canadian sports.
2. We will learn about tag questions and how to use them. 





Plan

A. Intro
B. Overview
C. Today's goals and plan
D. Explanation
E. Exercises
F. Discuss and share 
E. Closing



Today's goals & plan

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Goals

1. We will learn about canadian sports.
2. We will learn about tag questions and how to use them. 





Plan

A. Intro
B. Overview
C. Today's goals and plan
D. Explanation
E. Exercises
F. Discuss and share 
E. Closing



Today's goals & plan

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

TAG QUESTIONS

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Question tag = 
Een "aangeplakt" stukje tekst om te vragen of iets echt zo is
/ om het te bevestigen.

Voorbeeld Nederlands:
We gaan morgen al weg, toch?
Jij bent daar nog nooit geweest, of wel?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Hoe werkt het?
Een bevestigende zin (waarin staat dat iets zo is) noemen we 'a positive sentence' .
POSITIEF kun je aangeven met +

Een ontkennende zin (waarin staat dat iets NIET zo is)
noemen we 'a negative sentence'
NEGATIEF kun je aan geven met -
Een TAG QUESTION is net als een batterij (+ en - )



Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Tag questions
Als de zin bevestigend is, is de tag question ontkennend.

Als de zin ontkennend is, is de tag question bevestigend.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Regel
Een TAG QUESTION is net als een batterij (+ en - )


Tag question = persoonsvorm + onderwerp

He is a good runner, isn’t he?
      +                                           -





Slide 10 - Slide

This item has no instructions

TAG QUESTIONS:
Als de zin ontkennend (-) is, dan is de tag question....
A
bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

TAG QUESTIONS:
Als de zin bevestigend (+) is, dan is de tag question....
A
ook bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

My brother is a lovely boy, ...... ....?
A
is he?
B
isn't he?

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

You can't believe your eyes, ...... ....?
A
can you
B
can't you

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

TAG QUESTIONS
She is always at work, ... ?

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

Vul de tag question in:
It isn't difficult, ....?

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Vul de juiste 'Tag question' in. (Schrijf alleen de tag question op)

You haven't seen him around, ..... ...?

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Vul de tag question in:
They aren't Italian, ....?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

I know how to use a tag question:
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

This item has no instructions

Schrijf een korte zin op waarin je een tag question gebruikt.
Voor inspiratie: denk aan je afgelopen week en de dingen die daarin gebeurd zijn.

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Sports (to play, to do, to go)

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Do you play a sport?
Yes!
Nope
I've just stopped
I will begin with a new sport soon

Slide 22 - Poll

This item has no instructions

Which sport?

Slide 23 - Mind map

This item has no instructions

To play, to do, to go
‘To play’ wordt gebruikt voor competitieve sporten of balsporten.

‘To do’ wordt gebruikt voor (groeps)activiteiten of non-team sporten.

‘To go’ wordt gebruikt voor activiteiten die eindigen met ‘-ing’.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

play
do
go
skateboarding
dancing
rugby
hockey
ballet
yoga
bowling
athletics

Slide 25 - Drag question

This item has no instructions

Write a sentence using the play/do/go verbs for sports. (Example: 'I play basketball')

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

timer
10:00
Let's get started!
Wat?
Opdracht 3/4
Hoe?
in tweetallen - in stilte
Moeilijkheden?
Overleg met degene naast je
Steek je vinger op?
Hoe lang?
10-12 minuten
Wat doen we er mee?
Een aantal gaan het resultaat presenteren
Eerder klaar?
Bezig met huiswerk opdracht 5,6

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

To do
Lesson 2 Exercise  3,4,5,6                 - page 138

To study
1e blokje woorden van lesson 2     - page 167


What will we do with it? 
we gaan de opdrachten gezamenlijk de volgende les nakijken
overhoring van het ingestudeerde. 


Homework

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Please add your chosen card to the feedback box next to the door
Did we achieve our goals today?
1. You will learn when to use have to, must and should and their meaning.
2. You know how to create sentences with have to, must and should. 

please add your 
chosen card(s) to 
the feedback box

Slide 29 - Slide

resultaat likes/dislikes: 
yes :
mid :
no :

resultaat inhoud: 
understood :
mid :
no :