Tag questions/ sports voor les 13/02/2024

TAG QUESTIONS
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

TAG QUESTIONS

Slide 1 - Slide

Question tag = 
Een "aangeplakt" stukje tekst om te vragen of iets echt zo is
/ om het te bevestigen.

Voorbeeld Nederlands:
We gaan morgen al weg, toch?
Jij bent daar nog nooit geweest, of wel?

Slide 2 - Slide

Hoe werkt het?
Een bevestigende zin (waarin staat dat iets zo is) noemen we 'a positive sentence' .
POSITIEF kun je aangeven met +

Een ontkennende zin (waarin staat dat iets NIET zo is)
noemen we 'a negative sentence'
NEGATIEF kun je aan geven met -
Een TAG QUESTION is net als een batterij (+ en - )



Slide 3 - Slide

Tag questions
Als de zin bevestigend is, is de tag question ontkennend.

Als de zin ontkennend is, is de tag question bevestigend.

Slide 4 - Slide

Regel
Een TAG QUESTION is net als een batterij (+ en - )


Tag question = persoonsvorm + onderwerp

He is a good runner, isn’t he?
      +                                           -





Slide 5 - Slide

TAG QUESTIONS:
Als de zin ontkennend (-) is, dan is de tag question....
A
bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 6 - Quiz

TAG QUESTIONS:
Als de zin bevestigend (+) is, dan is de tag question....
A
ook bevestigend (+)
B
ontkennend (-)

Slide 7 - Quiz

My brother is a lovely boy, ...... ....?
A
is he?
B
isn't he?

Slide 8 - Quiz

You can't believe your eyes, ...... ....?
A
can you
B
can't you

Slide 9 - Quiz

TAG QUESTIONS
She is always at work, ... ?

Slide 10 - Open question

Vul de tag question in:
It isn't difficult, ....?

Slide 11 - Open question

Vul de juiste 'Tag question' in. (Schrijf alleen de tag question op)

You haven't seen him around, ..... ...?

Slide 12 - Open question

Vul de tag question in:
They aren't Italian, ....?

Slide 13 - Open question

I know how to use a tag question:
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Schrijf een korte zin op waarin je een tag question gebruikt.
Voor inspiratie: denk aan je afgelopen week en de dingen die daarin gebeurd zijn.

Slide 15 - Open question

Sports (to play, to do, to go)

Slide 16 - Slide

Do you play a sport?
Yes!
Nope
I've just stopped
I will begin with a new sport soon

Slide 17 - Poll

Which sport?

Slide 18 - Mind map

To play, to do, to go
‘To play’ wordt gebruikt voor competitieve sporten of balsporten.

‘To do’ wordt gebruikt voor (groeps)activiteiten of non-team sporten.

‘To go’ wordt gebruikt voor activiteiten die eindigen met ‘-ing’.

Slide 19 - Slide

play
do
go
skateboarding
dancing
rugby
hockey
ballet
yoga
bowling
athletics

Slide 20 - Drag question

Write a sentence using the play/do/go verbs for sports. (Example: 'I play basketball')

Slide 21 - Open question