4.2 Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

BS 2: Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

BS 2: Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

Slide 1 - Slide

Leerdoel
  • Je kunt de functies van voedingsstoffen en voedingsvezel in voedingsmiddelen noemen.
  • Je kunt zes groepen voedingsstoffen met hun functies en kenmerken noemen.
  • Je kunt aangeven hoe glucose en zetmeel worden aangetoond met een indicator.

Slide 2 - Slide

Voedingsmiddelen

Alles wat je eet en drinkt zijn voedingsmiddelen:

  • plantaardige voedingsmiddelen: 
  • dierlijke voedingsmiddelen: 


Slide 3 - Slide

Voedingsmiddelen voedingsstoffen
Een voedingsmiddel is alles wat je eet/drinkt.
Een voedingsstof is een nuttige stof in een voedingsmiddel.
Er zijn 6 voedingsstoffen:
  • koolhydraten
  • eiwitten
  • vetten
  • vitamine
  • mineralen
  • water




Slide 4 - Slide

Vier functies van voedingsstoffen
Er zijn vier functies van voedingsstoffen.

  1. Bouwstoffen; energie
  2. Brandstoffen; groei en herstel
  3. Reservestoffen; opslag
  4. Beschermende stoffen; zorgen dat je niet ziek wordt 

Slide 5 - Slide

Koolhydraten
Koolhydraten kunnen dienst doen als : - Brandstof
   - Bouwstof
   - Reservestof
Koolhydraten komen veel voor in granen, aardappelen en fruit.

O.a: Glucose, suiker en zetmeel

Slide 6 - Slide

Eiwitten
Eiwitten zijn voornamelijk  bouwstoffen

Teveel aan eiwitten kunnen ook dienen als brandstof.

Eiwitten zitten vooral in
dierlijke producent als
vlees, vis en zuivel.
Maar ook in plantaardige zoals
noten en zaden
Cytoplasma
Spieren

Slide 7 - Slide

Vetten
Vetten doen dienst als :
-Brandstof
-Reservestof
-Bouwstof

Onverzadigde vetten zijn OKE.. (olie, vette vis)
Verzadigde vetten zijn minder gezond (harde vetten, boter, mayo)

Slide 8 - Slide

Vitaminen
Vitamine zijn belangrijke Bouwstoffen en beschermende stoffen. Ze zitten in groente, fruit, vlees, vis en zuivel.

-Vitamine A: Opbouw van de huid
-Vitamine B12: Aanmaak van rode bloedcellen
-Vitamine C: Tegen scheurbuik
-Vitamine D: Vastleggen van kalkzouten in botten

Slide 9 - Slide

Mineralen
Doen dienst als;
bouwstoffen en beschermende stoffen.

Belangrijke mineralen zijn: fluoride, calcium (kalk), ijzer, natrium en kalium


Slide 10 - Slide

Water
-Bouwstof
-Belangrijk bij het vervoer 
van stoffen door het lichaam

Slide 11 - Slide

Voedingsvezels
Vezels zijn geen voedingsstoffen.

Het zijn Onverteerbare stoffen uit planten 
Voedingsvezels stimuleren de darmperistaltiek en dus de darmwerking.

Slide 12 - Slide

Indicator
Een indicator is een stof waarmee je een andere stof kunt aantonen.

De indicator voor zetmeel is jodium.
Jodium is normaal een geelbruine, helder vloeistof, maar wanneer het in aanraking komt met zetmeel krijgt het een donkerblauwe tot zwarte kleur.


Slide 13 - Slide

Zetmeel aantonen
- Zetmeel kun je aantonen met Jodium (Joodoplossing)

Slide 14 - Slide

Voedingsmiddelen zijn de producten die je kan eten en drinken.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Dierlijk
Plantaardig
Voedingsmiddellen

Voedingsstoffen 
op het etiket

Slide 16 - Drag question

Is kaas plantaardig of dierlijk?
A
plantaardig voedingsmiddel
B
dierlijk voedingsmiddel

Slide 17 - Quiz

Voedingsmiddel of voedingsstof
Appel
A
Voedingsmiddel
B
Voedingsstof

Slide 18 - Quiz

Eiwitten zijn een
A
Voedingsstof
B
Voedingsmiddel

Slide 19 - Quiz

Voedingsmiddel of voedingsstof
Dubbelfris
A
Voedingsmiddel
B
Voedingsstof

Slide 20 - Quiz

Voedingsvezel
    Bouwstof
     Brandstof
  Reserve stof
  Beschermende 
             stof
          Geen   
  voedingsstof

Slide 21 - Drag question

Volkorenbrood
In dit product komt veel voedingsvezel voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Wat is een goede eigenschap van voedingsvezels?
A
Ze helpen infectieziekten tegengaan.
B
Ze voorkomen verstopping.
C
Ze helpen bij de bloedstolling.
D
Ze verbeteren de nierwerking.

Slide 23 - Quiz

Bij de productie van bier en zuurkool wordt biotechnologie toegepast
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Het toevoegen van gist in brood om het luchtig te maken is:
A
klassieke biotechnologie
B
geen biotechnologie
C
recombinant-DNA-techniek
D
moderne biotechnologie

Slide 25 - Quiz


A
Bloedcel
B
Enzym
C
Hormoon
D
Afval

Slide 26 - Quiz

Welke bewering klopt?
A
P is de minimumtemperatuur voor dit enzym.
B
Q is de optimumtemperatuur voor dit enzym.
C
R is de maximumtemperatuur voor dit enzym.

Slide 27 - Quiz

Welk enzym werkt het beste bij pH van 6?
A
enzym 1
B
enzym 2
C
enzym 3

Slide 28 - Quiz

Welk enzym zal voorkomen in het menselijk lichaam?
A
enzym x
B
enzym y
C
enzym z
D
enzym y en z

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Video

Aan de slag
4.2       Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Opdracht 11 t/m 17

Slide 31 - Slide