This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoe was jullie vakantie?
😒🙁😐🙂😃
Slide 1 - Poll
Programma van vandaag
Vandaag gaan we jullie voorbereiden op de toets van deeltaak 5
Deze les kan je als een goede start gebruiken voor het leren
Stel vooral vragen over de theorie en/of de toets !
Huiswerk aftekenen (einde van de les)
Slide 2 - Slide
Welke ondernemingsvorm is privé aansprakelijk
A
VOF
B
Formele sector
C
NV
D
BV
Slide 3 - Quiz
Privé aansprakelijk
Welke ondernemingsvormen zijn
privé aansprakelijk?
Wel privé aansprakelijk
Niet privé aansprakelijk
Eenmanszaak
NV
Vof
BV
?
De eigenaar moet met zijn privégeld mogelijke schulden betalen
Slide 4 - Slide
Henk wil een Samsung tv kopen bij de Mediamarkt. De tv is €600 exclusief btw. Hoeveel zal Henk moeten betalen voor de tv?
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
BTW
Op de meeste producten geldt een btw van 21%
Op levensmiddelen en sommige diensten, zoals de kapper, geldt een btw van 9%
Een beperkt aantal product is vrijgesteld van btw. hier geldt een tarief van 0%
Verhoudingstabel
Goed om te weten tijdens het rekenen met een verhoudingstabel:
Bedragen zonder btw = 100% (verkoopprijs)
Bedragen met btw: 100% + btw% (consumentenprijs)
Slide 7 - Slide
De visboer koopt een kilo kibbeling in voor €3 en verkoopt de kibbeling vervolgens voor €7 per kilo. Wat is die €4 verschil?
A
Btw
B
Winstmarge
C
Winstmarge en btw
D
Consumentenprijs
Slide 8 - Quiz
Van inkoopprijs naar consumentenprijs
Brutowinstmarge kan zowel in € als % in de berekening voorkomen
Inkoopprijs
€50
€50
Brutowinstmarge
30%
€15
Verkoopprijs excl. btw
€50 + €15
€65
Consumentenprijs
€65 + btw
€65 / 100% X (100+ btw%)
Slide 9 - Slide
Hoe bereken je de werkgelegenheid?
A
Aanbod van de arbeidsmarkt
B
Vraag van de arbeidsmarkt
C
Vacatures
D
Vacatures + beroepsbevolking
Slide 10 - Quiz
Arbeidsmarkt
Geheel van vraag en aanbod (Alle vraag en aanbod)
Aanbod: Beroepsbevolking
Vraag: Werkgevers
Werkgelegenheid: Werknemers + vacatures
Iedereen tussen de 15 jaar en de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is.
Wetten
Arbowet: Regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden
Arbeidstijdenwet: Regels voor werk- en rusttijden
Slide 11 - Slide
Coen werkt 16 uur per week. Dit is een (..1..)baan. Zijn uren zijn staan in zijn (..2..). Vul de puntjes in.
A
1= Parttime
2= CAO
B
1= Fulltime 2=Arbeidsovereenkomsten
C
1= Parttime
2= Arbeidsovereenkomsten
D
1= Fulltime
2= CAO
Slide 12 - Quiz
Werken
Tijdelijke baan = Bepaalde tijd
Vaste baan = Onbepaalde tijd met vaste uren
Flexibele baan = Alleen werken als je nodig bent (uitzendbureau)
Als je ergens gaat werken sluit je een arbeidsovereenkomst (afspraken)
De meeste afspraken zijn overgenomen vanuit de CAO (Bedrijfstak)
Parttimebaan : bijvoorbeeld een baantje naast school
Fulltimebaan : tussen de 36 en 40 uur per week
Slide 13 - Slide
Hoe bereken je de arbeidsproductiviteit?
A
Totale productie / Aantal arbeiders
B
Totale productie / Aantal uren
Slide 14 - Quiz
Karel is werkloos omdat een machine hem heeft vervangen. Van welke werkloosheid is er sprake?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid
Slide 15 - Quiz
Conjuncturele werkloosheid
Tijdelijk
oorzaak: daling van lonen en/of export
Slide 16 - Slide
Structurele werkloosheid
Marktmechanisme
Automatisering
Lagelonenlanden
BLIJVEND
Er is geen vraag meer naar een product. Bijvoorbeeld: cd's.
Veel werk is overgenomen door computergestuurde machines
In sommige landen (Pakistan, China, Koreo en India) werken mensen voor erg lage lonen. Sommige bedrijven vertrekken daarom uit Nederland naar het buitenland om minder loonkosten te hebben
Slide 17 - Slide
Andere soorten werkloosheid
- Frictiewerkloosheid
Studie → baan OF Baan → andere baan
- Regionale werkloosheid
Verschil tussen regio's
- Seizoenwerkloosheid
Werkloos door seizoen veranderingen
Slide 18 - Slide
Waar denk je aan als je "productiefactoren" leest?
Slide 19 - Open question
Toegevoegde waarde
Alle productiefactoren bij elkaar opgeteld
Slide 20 - Slide
Welke productiefactoren zie je in deze afbeelding?
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap
Slide 21 - Quiz
Afschrijving
Het geld wat je moet sparen om over een XX aantal jaren eenzelfde item te kopen.
De berekening: (Inkoopwaarde - Restwaarde)
-------------------------------- = Afschrijving per