20 januari - Bijvoeglijk naamwoord en meervoud

Welkom
Lezen
Cursus 7, paragraaf 2 en 3 (Bijvoeglijk naamwoord en MV)
1 / 12
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom
Lezen
Cursus 7, paragraaf 2 en 3 (Bijvoeglijk naamwoord en MV)

Slide 1 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Korte vorm en een lange vorm (met een e): leuk en leuke; groot en grote; duf en duffe.

 De vakantie was leuk. Het was een leuke vakantie.

Slide 2 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden vertellen iets over het zelfstandig naamwoord. 
Meestal hebben ze een onverbogen vorm (zonder -e) en een verbogen vorm (met een -e) 

Slide 3 - Slide

Gebruik bijvoeglijke naamwoorden
Meestal gebruiken we de lange vorm van het bijvoeglijk naamwoord. 

In de volgende gevallen gebruiken we de kort, onverbogen vorm: 
- als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat;
- als we het lidwoord een bij een het-woord gebruiken. 

Slide 4 - Slide

Bijvoorbeeld
De mooie auto
Een mooie auto
Het mooie huis
Een mooi huis

Slide 5 - Slide

1. MEERVOUD op -en
Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten

lamp + en = lampen

boer + en = boeren

dans + en = dansen

lot + en = loten

Slide 6 - Slide

2. MEERVOUD op -en

Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen,

want je hoort een korte klank

klas + s + en = klassen

bak + k + en = bakken

bed + d + en = bedden

Slide 7 - Slide

3. MEERVOUD op -en

Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen,

want je hoort een lange klank

schaar - a + en = scharen

been - e + en = benen

sloot - o + en = sloten

Slide 8 - Slide

4. MEERVOUD op -en

Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v

raaf + f/v + en = raven

brief + f/v + en = brieven

golf + f/v + en = golven

Slide 9 - Slide

5. MEERVOUD op -en

Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z

baas + s/z + en = bazen

huis + s/z + en = huizen

mees + s/z + en = mezen

Slide 10 - Slide

6. MEERVOUD op -ën

Bij woorden die eindigen op -ee of -ie maak je langer met -ën of met -"n (let op de plaats van de klemtoon)

fee = feeën

knie = knieën

bacterie = bacteriën

porie = poriën

Slide 11 - Slide

Maak OP FLUISTERTOON 
Cursus 7 Spelling par. 2 (opdracht 1 t/m 7) en par. 3 (opdrachten 1 t/m 8

Slide 12 - Slide