Quiz hoofdstuk 1: die Umgebung

Was machen wir heute?
Sprechen
Quiz lessonUp kapitel 1


 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Was machen wir heute?
Sprechen
Quiz lessonUp kapitel 1


 

Slide 1 - Slide

Ziel
Je kunt een eenvoudig gesprek voeren over het weer en de omgeving.
Je kunt de woorden en de grammatica actief gebruiken.

Slide 2 - Slide

Sprechen
Aufgabe 24 Seite 30
Aufgabe 28 Seite 31

Slide 3 - Slide

Wortschatz 

Slide 4 - Slide

Welk woord past het beste in de zin?
............. ist das Wetter schön und warm.

A
im Frühling
B
im Herbst
C
im Oktober

Slide 5 - Quiz

Welk woord past het beste in de zin?
In der Stadt gibt es viel .......
A
Berge
B
Verkehr
C
Wälder

Slide 6 - Quiz

Welk woord past niet in het rijtje?
die Sonne - August - glatt
A
die Sonne
B
August
C
glatt

Slide 7 - Quiz

Vertaal:
het onweer

Slide 8 - Open question

das Wetter

Slide 9 - Mind map

zelten
das Gewitter
die Insel
wandern
das Meer
die See

Slide 10 - Drag question

Welk woord past niet in het rijtje?
das Dorf - ruhig - die Stadt
A
das Dorf
B
ruhig
C
die Stadt

Slide 11 - Quiz

Grammatik

Slide 12 - Slide

haben
ik heb
ich
jij hebt
du
hij/zij/het heeft
er/sie/es
wij hebben
wir
jullie hebben
ihr
zij hebben
sie
u heeft
Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
haben

Slide 13 - Drag question

Het werkwoord sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 14 - Drag question

Sleep het werkwoord  naar het juiste voltooid deelwoord
studiert
gestudiert
gehören
gehört
geseht
gesehen
geredt
geredet
gearbeitet
gearbeit
geschwommen
geschwimmt
gebleibt
geblieben
hören
reden
arbeiten
studieren
schwimmen
sehen
bleiben

Slide 15 - Drag question

Sprachmittel

Slide 16 - Slide

Het wordt kouder dan vorige week
A
Es wird kälter als vorige Woche
B
Es wird wärmer als vorige Woche
C
Es wird kälter als nächste Woche

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste antwoord bij de vraag:
Wie wird das Wetter morgen?
A
Nächste Woche werden es 27 Grad.
B
Die Gegend ist sehr schön.
C
Morgen wird es bewölkt

Slide 18 - Quiz

Hausaufgaben
Aufgabe 33 en 34 uitschrijven, gebruik de tabel, de Sprachmittel en de extra woorden. 
Leren Lernliste Deutsch-Niederländisch

Slide 19 - Slide

Fertig
Kwartet
Raad het plaatje

Slide 20 - Slide