Grammatica 1 mavo/havo taalverzorging H7 zinsdelen en bouwplan les 4

Grammatica
Zinsdelen

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica
Zinsdelen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt een bouwplan van een zin herkennen. 
  • Je kunt zinnen in zinsdelen verdelen.
  • Je kunt het lijdend voorwerp van een zin herkennen en benoemen. 

Slide 2 - Slide

Zinsontleding - herhaling
  • Hoe werkt de tijd- of de getalproef om de persoonsvorm te vinden? 
  • Hoe herken je het werkwoordelijk gezegde? 
  • Hoe vind je het onderwerp?

Slide 3 - Slide

Grammatica animaties 
  • Hoe bouw je een zin? 
  • Lijdend voorwerp. 

Slide 4 - Slide

Wat is het eerste onderdeel dat je zoekt bij zinsontleding?
A
het onderwerp
B
het werkwoordelijk gezegde
C
de persoonsvorm
D
Ik heb geen idee

Slide 5 - Quiz

Welke vraag stel je als je het lijdend voorwerp in de zin zoekt?
A
wie/wat + werkwoordelijk gezegde?
B
wat is het lijdend voorwerp?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
D
Een lijdend voorwerp? Huh?

Slide 6 - Quiz

Zinsdelen
Een zin is een verzameling woorden.
Deze bestaat uit twee basisdelen: werkwoord en wie/wat (onderwerp)

Slide 7 - Slide

Zinsdelen

  • Alles wat vóór de persoonsvorm staat, is één zinsdeel!
  • Alles wat vóór de persoonsvorm kan staan, is ook een zinsdeel.
  • De woorden van een zinsdeel, staan altijd bij elkaar.

Slide 8 - Slide

Een zinsdeel heeft een betekenis en laat je weten:
  • wie iets doet;
  • wat er gebeurt;
  • met wie of wat er iets gebeurt;
  • wanneer iets gebeurt;
  • waar iets gebeurt;
  • waarom iets gebeurt;
  • hoe iets gebeurt.

Slide 9 - Slide

Isa en Tom praten.

Breid de zin uit met één zinsdeel 'met wie'.

Slide 10 - Open question

Een zin
Isa en Tom | praten.
Isa en Tom | praten | met de marktkoopman.




Uitbreiden met één zinsdeel 'wanneer'.

Slide 11 - Slide

Een zin
Isa en Tom | praten.
Isa en Tom | praten | met de marktkoopman.
Isa en Tom | praten | vandaag | met de marktkoopman.



Uitbreiden met één zinsdeel 'waar'.

Slide 12 - Slide

Zinsdelen

Isa en Tom | praten | vanmiddag | met de marktkoopman | 
       
op het marktplein.
             


Slide 13 - Slide

Zinsdelen

Isa en Tom | praten | vanmiddag | met de marktkoopman | 
       wie?           hand.      wanneer?                   met wie?
op het marktplein.
             waar?

Elk zinsdeel heeft een eigen betekenis.

Slide 14 - Slide

Isa en Tom | praten | vanmiddag | met de marktkoopman |op het marktplein.

Kun je de volgorde veranderen van de zinsdelen?
A
Ja, dat kan
B
Nee, dat kan helemaal niet

Slide 15 - Quiz

Schrijf de zin over en zet zinsdeelstrepen.
'Je begrijpt een bouwplan.'

Slide 16 - Open question

Uit welke delen bestaat het bouwplan van de volgende zin:
'Je begrijpt een bouwplan.'
A
Wie, werkwoord of handeling en wat.
B
Twee delen.
C
Handeling, wie, en wat.
D
Wat, werkwoord en wie.

Slide 17 - Quiz

'De leerling legt de theorie uit aan zijn klasgenoot.'
Verdeel deze zin in zinsdelen. Begin bij de PV.
Klaar? Bedenk drie zinnen met de zinsdelen in een andere volgorde.

Slide 18 - Open question

Wie of wat is het lijdend voorwerp?
'De leerling legt de theorie uit aan zijn klasgenoot.'
A
de leerling
B
de theorie
C
aan zijn klasgenoot
D
legt uit

Slide 19 - Quiz