1.3 Lezen klas 2

1.3 Lezen klas 2
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1.3 Lezen klas 2

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Welkom in de les
Toets bespreken / cijfers uiterlijk woensdag

Deze les:
Keuzeprogramma (lezen of weblog)
Signaalwoorden
Verder met 1.3 Lezen

Slide 3 - Slide

Keuzeprogramma
Pak een boek uit de boekenkist en ga stil lezen

of

Schrijf een oefenweblog over iets wat je pas hebt beleefd.
Gebruik duidelijk inleiding, kern en slot en gebruik 1.4 schrijven voor tips
timer
12:00

Slide 4 - Slide

1.3 Lezen
Maken 1 t/m 4

Klaar? 5, 6 en 7

Gebruik de theorie. Het meeste is herhaling.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Log in op LessonUp
Gebruik je voornaam als gebruikersnaam
Ik controleer of iedereen meedoet (Lessonup slaat alles op)

Slide 7 - Slide

Welke manier van lezen gebruik je?

Je leest een instructie om een nieuwe app op je tablet te installeren.
A
nauwkeurig lezen
B
verkennend lezen

Slide 8 - Quiz

opsommend tekstverband
Bij een opsommend tekstverband worden dingen achter elkaar opgenoemd. Daar horen de volgende signaalwoorden bij: 
  • ten eerste/ten tweede
  • om te beginnen
  • bovendien
  • ook, verder, ten slotte, en
Max houdt van klimmen. Hij houdt ook van boulderen. 

Slide 9 - Slide

Je moet vier tekstverbanden kennen: 
1.     Opsommend tekstverband
2.    Tijdsvolgorde 
3.    Tegenstellend tekstverband
4.    Concluderend  tekstverband

Slide 10 - Slide

Tijdsvolgorde
Er zijn ook signaalwoorden die een tijdsvolgorde aangeven. Deze woorden vertellen je in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden. Signaalwoorden van de tijdsvolgorde:
eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte

Bibi eet altijd een banaan voordat ze gaat sporten. 

Slide 11 - Slide

Tegenstellend verband

Slide 12 - Slide

Tegenstellend verband
Soms staat er in een tekst een tegenstelling. Signaalwoorden die hierbij horen zijn: maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel. 


Ivana vindt volleyballen leuk, maar alleen op vakantie. 

Slide 13 - Slide

concluderend verband
Soms staat er in een tekst een conclusie. Signaalwoorden die hierbij horen zijn: dus, dan ook, concluderend, hieruit volgt. 


Joris is lang, dus basketbal is een goede sport voor hem. 

Slide 14 - Slide

In een tekst kunnen verschillende
 tekstverbanden 
voorkomen. 

Slide 15 - Slide


Signaalwoorden..
A
Verwijzen naar iets in de tekst.
B
Geven aan dat iets van iemand is.
C
Geven een eigenschap aan.
D
Geven een verband aan in de tekst.

Slide 16 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsommend tekstverband?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Tegenover
D
Denk aan

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijdsvolgorde'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 18 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tegenstellend tekstverband?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Hoewel
D
Denk aan

Slide 19 - Quiz


Zoek tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Tijdsvolgorde
D
Concluderend

Slide 20 - Quiz

Een tegenstellend verband geeft een tijdsvolgorde aan
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

'Vervolgens' is een signaalwoord, horend bij een tekstverband "tijdsvolgorde".
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort dit signaalwoord?
DAARNA
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Tijdsvolgorde
D
Concluderend

Slide 23 - Quiz

Het signaalwoord 'daarnaast' kan zowel een opsommend als tijdsvolgordetekstverband zijn
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband "opsommend"?
A
Ook
B
Alles bij elkaar
C
Al met al
D
Zoals

Slide 25 - Quiz

Wat is het signaalwoord voor het tegenstellend tekstverband in deze zin?
"Sophie shopt het liefst elke dag, maar ze heeft er geen geld voor."
A
Sophie
B
ze
C
geen
D
maar

Slide 26 - Quiz

Welk tekstverband vind je in deze zin?
"Youri ging naar school, maar was eigenlijk verkouden."
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Oorzaak-gevolg
D
Conclusie

Slide 27 - Quiz

Wat is het signaalwoord voor het tegenstellend tekstverband in deze zin?
'Een zonsverduistering is mogelijk. Het is echter heel zeldzaam.'
A
mogelijk
B
is
C
echter
D
zeldzaam

Slide 28 - Quiz

Wat is het signaalwoord voor het opsommend tekstverband in deze zin?
'Amsterdam is ook een mooie stad!'
A
is
B
ook
C
en
D
stad

Slide 29 - Quiz

Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan?
TOCH
A
Tegenstellend
B
Opsommend

Slide 30 - Quiz

Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan?
DAARNAAST
A
Tegenstellend
B
Opsommend

Slide 31 - Quiz

Welke 2 signaalwoorden horen bij een opsommend tekstverband?
A
Dus, echter
B
En, daarnaast
C
Als, voordat
D
Verder, samengevat

Slide 32 - Quiz

Welk tekstverband geeft dit signaalwoord aan?
DAARENTEGEN
A
Tegenstellend
B
Opsommend

Slide 33 - Quiz

1.3 Lezen
Maak voor woensdag vraag 4 en vraag 5


Slide 34 - Slide

Woensdag 16 oktober
Toets

1.4 Schrijven
Weblog
Alle theorie uit 1.4
In de les een weblog schrijven, laptop mee

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

opsommend tekstverband
Bij een opsommend tekstverband worden dingen achter elkaar opgenoemd. Daar horen de volgende signaalwoorden bij: 
  • ten eerste/ten tweede
  • om te beginnen
  • bovendien
  • ook, verder, ten slotte, en
Max houdt van klimmen. Hij houdt ook van boulderen. 

Slide 40 - Slide

Je moet vier tekstverbanden kennen: 
1.     Opsommend tekstverband
2.    Tijdsvolgorde 
3.    Tegenstellend tekstverband
4.    Concluderend  tekstverband

Slide 41 - Slide

Tegenstellend verband

Slide 42 - Slide

In een tekst kunnen verschillende
 tekstverbanden 
voorkomen. 

Slide 43 - Slide

2hD Huiswerk maandag
1.3 Lezen
Vraag 6, 7, 8, 9, 10 en 11

Slide 44 - Slide

Schrijf een recensie
Inleiding:
Welk boek? (Afgesloten van Natasza Tardio) en dat je het boek gaat bespreken. Vertel waar het over gaat.
Kern:
Noem twee dingen die je leuk vindt aan het boek tot nu toe en twee dingen die je niet leuk vindt.
Slot:
Conclusie schrijven / samenvatten

Slide 45 - Slide

Notities
Personages (wie, wat weet je nu van deze persoon?)

Locaties (waar speelt het zich af?)


Slide 46 - Slide