19 04 2022 ww en voorzetsel en herhaling

HV1R
Welkom
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 65 min

Items in this lesson

HV1R
Welkom

Slide 1 - Slide

Lekker lezen

timer
13:00

Slide 2 - Slide

Programma vandaag

  • huiswerk pers. en bezitt. vnw
  • uitleg werkwoord en voorzetsel
  • zelfst. werken en lezen



Slide 3 - Slide

Leerdoel
Aan het eind van de les kun je voorzetsels en werkwoorden vinden in een zin.




Eind van de week volgmeting woordsoorten

Slide 4 - Slide

Huiswerk
Leesboek mee

Maak opdracht 1, 2 en 4 en lees vooraf de theorie (groene blok). Alles staat in de bijlage. Let op: deze opdrachten staan NIET op Nw Ned online. 

Slide 5 - Slide

Gramm. zinsdelen: je kijkt bv. naar "wie de baas is" in de zin (ow), wie de actie ondergaat (lv), etc.
  • pv
  • onderwerp
  • wg
  • lijdend voorwerp
  • meew. voorwerp
Gram. woordsoorten: je geeft elk los woord "een naam"
  • lidwoord
  • zelfst. nw
  • bijv. nw
  • persoonlijk vnw
  • bezittelijk vnw
  • werkwoord
  • voorzetsel

Slide 6 - Slide

Welke vragen heb je nog over het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord?

Slide 7 - Slide

Ik zie mijn fiets in de kelder staan.
  • Ik 
  • zie 
  • mijn
  • fiets
  • in 
  • de
  • kelder
  • staan

Slide 8 - Slide

Ik zie mijn fiets in de kelder staan.
  • ik: persoonlijk voornaamwoord
  • zie: werkwoord
  • mijn: bezittelijk voornaamwoord
  • fiets: zelfstandig naamwoord
  • in: voorzetsel 
  • de: lidwoord
  • kelder: zelfstandig naamwoord
  • staan: werkwoord

Slide 9 - Slide

Werkwoord (ww) 
Alle woorden in de zin die aangeven 
dat er iets gebeurt.

Slide 10 - Slide

Wat valt je op?  
  • Ik zou jou wel eens willen zien staan kijken.
  • Ik zou jou wel eens willen zien staan kijken.
  • Het Nederlands kan veel werkwoorden in één zin kwijt. 
  • Er zit in deze zin maar één persoonsvorm. 

Slide 11 - Slide

Voorzetsels 

Slide 12 - Slide

Voorzetsel (vz)

  • Geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
  • plaats: aan het water; in Schiedam; bij de bushalte; op de zolder;
  • tijd: na de les; tijdens de gym; gedurende de lente;
  • reden/oorzaak: vanwege de file; door het succes.
  • Let op: delen van scheidbare werkwoorden (aankijken, namaken, uitzwaaien) noem je geen voorzetsel. Deze woordjes horen bij het werkwoord.

Slide 13 - Slide

Voorzetsel (vz)

  • Let op: delen van scheidbare werkwoorden (aankijken, namaken, uitzwaaien) noem je geen voorzetsel. Deze woordjes horen bij het werkwoord.
  • Plaats: meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord: tussen de papieren, naast mij, over welke brug?

  • Soms zonder lw: op bed, aan tafel

Slide 14 - Slide

Zelfstandig werken / huiswerk
  • opdr. 1 en 2 van Hst 3, woordsoorten (werkwoord)
  • opdr. 1 en 2 van Hst 5, woordsoorten (voorzetsel)
  • lezen 

Slide 15 - Slide

Bepaal de woordsoort van de onderstreepte woorden!
  1. Die gouden ring is van hem.
  2. Word je broer de jongste tenniskampioen ooit? 
  3. Wegens vakantie zijn wij gesloten.

Slide 16 - Slide

Bepaal de woordsoort van de onderstreepte woorden!
  1. Die gouden (stoff. bn) ring is van hem (pers.vnw)
  2. Word (ww) je (bezitt.vnw) broer de jongste (bn) tenniskampioen ooit? 
  3. Wegens (vz) vakantie (zn) zijn wij gesloten.(ww)

Slide 17 - Slide

Wat voor nieuws heb je in deze les geleerd? 

Slide 18 - Slide