Een voorzetsel (vz) geeft vaak
plaats, tijd of
reden/oorzaak aan.
• plaats: aan het water; te Schiedam; bij de bushalte; op de zolder;
• tijd: na de vakantie; tijdens de wandeling; gedurende de lente;
• reden/oorzaak: vanwege de file; door het succes.
Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie:
op iemands hulp rekenen; in verband met.