Les 1 P1 Onbekende woorden

Welkom
Jas aan de kapstok
Telefoon in de koffer
Op tafel: Leesboek

timer
5:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Jas aan de kapstok
Telefoon in de koffer
Op tafel: Leesboek

timer
5:00

Slide 1 - Slide

Vandaag:
  • Stil lezen
  • boekgesprek
  • Instructie
  • Zelfstandig werken
  • Evaluatie

Slide 2 - Slide

timer
8:00

Slide 3 - Slide

Boekgesprek

Slide 4 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les kan ik vier woordstrategieën gebruiken om de betekenis van een onbekend woord te ontdekken. (synoniem, omschrijving, tegenstelling en voorbeeld. 

Slide 5 - Slide

Instructie
Soms, tijdens het lezen, kom je weleens een woord tegen dat je niet kent. Wat doe jij, wanneer je een woord niet begrijpt?

Slide 6 - Slide

Instructie
Jullie hebben nu een aantal mogelijkheden opgenoemd. Deze noem je een 'woordstrategie'. Om erachter te komen wat een woord betekent, kun je dus verschillende woordstrategieën gebruiken. We gaan er drie bekijken. 

Slide 7 - Slide

Instructie
1. Zoeken naar een synoniem
Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Deze woorden noem je synoniemen. Zo is trottoir een synoniem van stoep.
Zo zoek je een synoniem: 
Kijk of in dezelfde zin een synoniem staat. Zo niet, lees dan ook de zin voor het moeilijke woord en de zin erna. Bij een synoniem gaat het om één woord dat dezelfde betekenis heeft als het onbekende woord.
- Amin transpireert in de zon. Hij rent over het voetbalveld en zweet enorm.

Slide 8 - Slide

Instructie
2. Een omschrijving zoeken
In een tekst kan ook een omschrijving van een moeilijk woord staan. Een omschrijving is een uitleg van een onbekend woord. Let op: bij een omschrijving worden meer woorden gebruikt en bij een synoniem wordt maar één woord gebruikt.
- Lotte houdt de waarheid hardnekkig vol, ze houdt vast aan wat ze gezegd heeft.

Slide 9 - Slide

Instructie
Zo zoek je een omschrijving
Omschrijvingen staan vaak tussen haakjes of tussen komma’s in dezelfde zin of in de zin ervoor of erna:

- Hidde werkt in de akkerbouw, een vorm van landbouw, waar hij mais en suikerbieten kweekt.

Slide 10 - Slide

Instructie
3 Een voorbeeld zoeken
Soms kun je moeilijke woorden begrijpen door de voorbeelden die genoemd worden:
- Yoesra verzamelt haar tekengerei (potloden, wasco en stiften) om verder te werken aan haar kunstwerk.

Slide 11 - Slide

Instructie
Zo zoek je een voorbeeld
• Er komt vaak een voorbeeld na de volgende woorden: zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van.
- In het ziekenhuis werken veel specialisten, bijvoorbeeld een oogarts en een chirurg.
• Voorbeelden staan vaak na een dubbele punt, tussen haakjes of tussen komma’s. - Tijdens biologie hadden we het over het gebruik van onze zintuigen: zien, horen, proeven, voelen en ruiken.

Slide 12 - Slide

TOEPASSEN
Zoeken naar een synoniem:
- Jasper heeft individueel pianoles, omdat hij het best presteert als hij alleen les krijgt en zelfgekozen muziek kan spelen.
Zoeken naar een omschrijving:
- Hardloopster Dafne Schippers is een vedette, een beroemd persoon, die altijd voor de winst gaat.


Slide 13 - Slide

TOEPASSEN
Zoeken naar een voorbeeld:
De meeste zuivelproducten, bijvoorbeeld melk, kaas en kwark, bewaar je in de koelkast.

Slide 14 - Slide

TOEPASSEN
Ben je nu heel snel met je opdrachten en begrijp je het heel erg goed, dan is er nog een vierde woordstrategie die je kan helpen om de betekenis van een onbekend woord te vinden. Na de volgende woorden volgt vaak een tegenstelling: maar, echter, toch, daarentegen.
4 Zoeken naar een tegenstelling:
De oud-voetballer Arjen Robben woont nu in een riante villa, maar hij groeide op in een veel kleiner huis.
Het woord riant is een tegenstelling van klein. Riant betekent dus groot.

Slide 15 - Slide

Zelfstandig werken
Jullie gaan naar Nieuw Nederlands, Cursus 1 lezen, paragraaf 1 'Onbekende woorden'.
Deze les maak je opdracht 1 en 2 helemaal af. 
timer
20:00

Slide 16 - Slide

Zelfstandig werken
Wat was het lesdoel?
Heb je dit doel behaald?
Wat ging er goed? Wat ging nog niet zo goed?
Wat heb je nodig, wanneer het nog niet zo goed ging, zodat het de volgende les wel goed gaat?

Slide 17 - Slide

TOT WOENSDAG!!

Slide 18 - Slide