Woordsoorten t/m bijvoeglijk naamwoord

Woordsoorten
 lw, zn, ww, bn
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woordsoorten
 lw, zn, ww, bn

Slide 1 - Slide

Maar eerst,
Zijn er nog vragen over de woordenlijst van gisteren?

Slide 2 - Slide

En dan nog iets,
Vergeten jullie niet vandaag je boekopdracht (Bookbento) in te leveren via Teams?

Slide 3 - Slide

Leerdoelen:
- Je kent de kenmerken van de volgende woordsoorten: lidwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord.
- Je kunt de volgende woordsoorten benoemen in een zin: lidwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord.

Slide 4 - Slide

Lidwoorden
In de Nederlandse taal kennen we slechts drie lidwoorden:

de
het
een

Slide 5 - Slide

Welke lidwoorden kent het Nederlands?

Slide 6 - Open question

Werkwoorden
Iedere zin heeft minimaal één werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet. In een zin staat soms maar één werkwoord, maar een zin kan ook meerdere werkwoorden bevatten. Voorbeelden van zijn:
lopen
fietsen
gaan

Slide 7 - Slide

Hoeveel werkwoorden telt de volgende zin?: Pieter zou je iets willen vragen.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 8 - Quiz

Zelfstandige naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord  kan van alles zijn: een persoon of voorwerp, een toestand, handeling of instelling. Voorbeelden van zelfstandig naamwoorden zijn:
auto
hond
Utrecht (eigennaam)
verdriet (abstract)

Slide 9 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Mind map

cola
Amina
liefde
de
het
een
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
gezwommen
lopend
racet
lezen

Slide 11 - Drag question

Hoeveel ZN's telt deze zin:

Sparta is de club van Rotterdam.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quiz

Schrijf een zin waarin 'voetbal' een werkwoord is.

Slide 13 - Open question

Schrijf een zin waarin 'voetbal' een zelfstandig naamwoord is.

Slide 14 - Open question

Hoeveel werkwoorden telt deze zin:
De voetballer had liever willen gaan hardlopen.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 15 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord:
- Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Staat voor het zn of erachter (na een ww).

Voorbeelden:
* Het jonge meisje is verdrietig.
* De kale, oude man is aardig.

Slide 16 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Mind map

Maak een zin met daarin twee bijvoeglijke naamwoorden:

Slide 18 - Open question

De boswachter wandelt over het rotsachtige pad.
De=
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 19 - Quiz

De boswachter wandelt over het rotsachtige pad.
Rotsachtige =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 20 - Quiz

De kleuter zong tijdens de les vrolijke liedjes.
Vrolijke =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
werkwoord

Slide 21 - Quiz

De kleuter zong tijdens de les vrolijke liedjes.
Liedjes =
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
lidwoord

Slide 22 - Quiz

Aan de slag!
Schrijf per zin op:
  • Zelfstandig naamwoorden
  • Bijvoeglijk naamwoorden
  • Lidwoorden
  • Werkwoorden (+ hele werkwoord)

Slide 23 - Slide

Bespreken

Slide 24 - Slide

Kun je nu in een zin lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels benoemen?
Ja, dat kan ik!
Meestal gaat het goed.
Nee, dat kan ik nog niet.

Slide 25 - Poll