K1 herhalingsles 2 - werkwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden - pv + onderwerp

Op tafel: 
Laptop, telefoon in zakkie
timer
3:00
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Op tafel: 
Laptop, telefoon in zakkie
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Startklaar
Telefoon in je Zakkie, Zakkie op je bureau.
Jas uit en spullen op tafel:
Laptop 



Slide 2 - Slide

Boekopdracht inleveren

Slide 3 - Slide

Leerdoelen:
- Je kent de kenmerken van de volgende woordsoorten:
werkwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord.
- Je kunt de persoonsvorm en het onderwerp vinden in een zin.


Slide 4 - Slide

Werkwoorden
Iedere zin heeft minimaal één werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet. In een zin staat soms maar één werkwoord, maar een zin kan ook meerdere werkwoorden bevatten. Voorbeelden van werkwoorden zijn:
lopen
fietsen
gaan

Slide 5 - Slide

Werkwoorden - persoonsvorm


Als je een zin moet ontleden, zoek je altijd eerst de persoonsvorm. De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
99% van de gevallen het 1e werkwoord van een zin.
Twijfel je? Controleer:
  • Tijd veranderen
  • Vraagzin maken

Slide 6 - Slide

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 7 - Open question

Onderwerp
Wie / wat + gezegde (alle werkwoorden)?

Het onderwerp voert de werkwoorden uit.

Slide 8 - Slide

Hoeveel werkwoorden telt de volgende zin?
Pieter zou je iets willen vragen.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Pieter zou je iets willen vragen.
A
Pieter
B
zou
C
willen
D
vragen

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
Pieter zou je iets willen vragen.
A
Pieter
B
je
C
iets
D
vragen

Slide 11 - Quiz

Zelfstandige naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord  kan van alles zijn: een persoon of voorwerp, een toestand, handeling of instelling. Voorbeelden van zelfstandig naamwoorden zijn:
auto
hond
Utrecht (eigennaam)
verdriet (abstract)

Slide 12 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Mind map

cola
Amina
liefde
de
het
een
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
gezwommen
lopend
racet
lezen

Slide 14 - Drag question

Hoeveel ZN's telt deze zin:

Sparta is de club van Rotterdam.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quiz

Schrijf een zin waarin 'voetbal' een werkwoord is.

Slide 16 - Open question

Schrijf een zin waarin 'voetbal' een zelfstandig naamwoord is.

Slide 17 - Open question

Hoeveel werkwoorden telt deze zin:
De voetballer had liever willen gaan hardlopen.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 18 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
De voetballer had liever willen gaan hardlopen.
A
had
B
willen
C
gaan
D
hardlopen

Slide 19 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
De voetballer had liever willen gaan hardlopen.
A
had
B
de voetballer
C
liever
D
hardlopen

Slide 20 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord:
- Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
- Staat voor het zn of erachter (na een ww).

Voorbeelden:
* Het jonge meisje is verdrietig.
* De kale, oude man is aardig.

Slide 21 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Mind map

Maak een zin met daarin twee bijvoeglijke naamwoorden:

Slide 23 - Open question

De boswachter wandelt over het rotsachtige pad.
boswachter =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 24 - Quiz

De boswachter wandelt over het rotsachtige pad.
Rotsachtige =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 25 - Quiz

De kleuter zong tijdens de les vrolijke liedjes.
Vrolijke =
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
werkwoord

Slide 26 - Quiz

De kleuter zong tijdens de les vrolijke liedjes.
Liedjes =
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
lidwoord

Slide 27 - Quiz

Aan de slag!
Herken je de persoonsvorm en het onderwerp?
Maak het werkblad. 
Je mag in duo's samenwerken, zolang je dit fluisterend doet.

Klaar? Nakijkblad ophalen.



Slide 28 - Slide

Bespreken

Slide 29 - Slide