This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Leenwoorden
Slide 1 - Slide
Wat is het meest uitgeleende Nederlandse woord en komt terug in 57 andere talen?
A
Boot
B
Baas
C
Aardappel
D
Tulp
Slide 2 - Quiz
Uit welke taal hebben wij het woord 'Humor' geleend?
A
Duits
B
Pools
C
Frans
D
Engels
Slide 3 - Quiz
Slide 4 - Video
Uit welke taal is dit woord afkomstig? 'ballon'
Slide 5 - Open question
Uit welke taal is dit woord afkomstig? 'tulp'
Slide 6 - Open question
Uit welke taal is dit woord afkomstig? 'ski'
Slide 7 - Open question
Engelse leenwoorden
Bijvoorbeeld: • Online •
Poncho • Penalty •
Stand-by • Lay-out
Slide 8 - Slide
Zo spel je Engelse leenwoorden
Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: voicemail, latenightshow.
Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, all-in.
Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los: low budget, second opinion.
Andersom kan ook ->
Slide 9 - Slide
Engelse werkwoorden
Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden. Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
Let op:
- We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.
Slide 10 - Slide
Hoe zit dat?
Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
-> save (spreek uit: seef)
De v van save zit niet in het 'T KoFSCHiP X
Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den
Ik save Ik savede Ik heb gesaved
Hij savet Wij saveden
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Franse leenwoorden
In het Nederlands hebben we aan aantal Franse woorden die eindigen met een accent (streepje) op de letter - e. In het meervoud mag je de letter -s dan gewoon aan het woord vastplakken.
Voorbeeld:
logé - logés
Slide 13 - Slide
Hij.....(deleten, vt) alles
A
deleete
B
deletetet
C
deleetet
D
deletete
Slide 14 - Quiz
Ik hoorde dat jullie heel goed.......... (bridgen, vt)
A
bridgeden
B
bridgeten
C
bridgden
D
bridgten
Slide 15 - Quiz
Het ............(downloaden, vd) bestand bevat een virus.
A
gedownloade
B
gedownloadde
C
gedownloate
D
gedownloatte
Slide 16 - Quiz
De snelste tijd werd al snel.......... (timen, vd).
A
getimet
B
getimd
C
getimed
D
getimt
Slide 17 - Quiz
Zij ......... (breakdancen, tt) al heel erg goed.
A
breakdanct
B
breakdancet
C
breakdancdt
D
breakdanced
Slide 18 - Quiz
Hij ...... (passen, vd) erg goed, waardoor er gescoord kon worden.