2 hv par 2 + 10 Spelling - leenwoorden en Engelse werkwoorden
Cursus 7 paragraaf 3
De spelling van leenwoorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Cursus 7 paragraaf 3
De spelling van leenwoorden
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Je kan Engelse en Franse leenwoorden correct spellen.
Slide 2 - Slide
Noteer leenwoorden (denk aan kleding, eten, sport, uiterlijk, etc.
Slide 3 - Mind map
Uit welke taal is dit woord afkomstig? 'schaakmat'
Slide 4 - Open question
Uit welke taal is dit woord afkomstig? 'ballon'
Slide 5 - Open question
Uit welke taal is dit woord afkomstig? 'tulp'
Slide 6 - Open question
Uit welke taal is dit woord afkomstig? 'ski'
Slide 7 - Open question
Leenwoorden
Woorden die uit andere talen in het Nederlands zijn terechtgekomen, heten leenwoorden. Je hebt ze op allerlei gebieden, zoals sport (penalty), eten (restaurant), kleding (hoody), uiterlijk (rouge), verkeer (ambulance) en computers (saven).
Slide 8 - Slide
Zo spel je Engelse leenwoorden
Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: voicemail, latenightshow.
Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, all-in.
Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los: low budget, second opinion.
Andersom kan ook ->
Slide 9 - Slide
Zo spel je Franse leenwoorden
In sommige Franse woorden schrijf je op een klinker een accent aigu (paté), een accent grave (crème) of een accent circonflex (enquête). Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.
Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: diner, controle.
Slide 10 - Slide
Opdrachten
Maak opdracht 2, 4 en 5 van Cursus 7 paragraaf 3 (p. 252-253)
Dit mag online.
Huiswerk donderdag 7 november:
Spelling paragraaf 3: opdr. 2, 4 en 5
Maandag 11 november: leesboek uit!
Donderdag 14 november fictietoets
Slide 11 - Slide
Cursus 7 paragraaf 10
De spelling van Engelse werkwoorden
Slide 12 - Slide
Wat is de juiste spelling?
A
dinér
B
backup
C
multiplechoicevraag
D
malliot
Slide 13 - Quiz
Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
Let op:
We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.
Slide 14 - Slide
Hoe zit dat?
Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
-> save (spreek uit: seef)
De v van save zit niet in het 'T KoFSCHiP X
Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den
Ik save Ik savede Ik heb gesaved
Hij savet Wij saveden
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Hij.....(deleten, vt) gisteren alles
A
deleete
B
deletetet
C
deleetet
D
deletete
Slide 17 - Quiz
Ik hoorde dat jullie vorige week heel goed.......... (bridgen, vt)
A
bridgeden
B
bridgeten
C
bridgden
D
bridgten
Slide 18 - Quiz
Het ............(downloaden, vd) bestand bevat een virus.
A
gedownloade
B
gedownloadde
C
gedownloate
D
gedownloatte
Slide 19 - Quiz
De snelste tijd werd al snel.......... (timen, vd).
A
getimet
B
getimd
C
getimed
D
getimt
Slide 20 - Quiz
Hij ......... (breakdancen, tt) al heel erg goed.
A
breakdanct
B
breakdancet
C
breakdancdt
D
breakdanced
Slide 21 - Quiz
Hij ...... (passen, vt) erg goed, waardoor er gescoord kon worden.