Marktvormen quiz (start v5)

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 1 - Quiz

Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO>MK zal bij uitbreiding van de productie met een eenheid
A
De winst dalen.
B
De omzet stijgen en de winst dalen.
C
De omzet stijgen en de winst stijgen
D
De omzet stijgen en de prijs stijgen

Slide 2 - Quiz

Welke marktvorm hoort bij de markt van telefoons.
A
Oligopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Monopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 3 - Quiz

Wat voor een marktvorm vormen de terrasjes in Groningen?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 4 - Quiz

Welke marktvorm hoort bij de markt van telefoons.
A
Oligopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Monopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 5 - Quiz

sushi restaurants zijn actief op de volgende markt(vorm)..
A
monopolie
B
oligopolie
C
volledig vrije mededinging
D
monopolistische concurrentie

Slide 6 - Quiz

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 7 - Quiz

Veel vragers, veel aanbieders, homogeen product.
A
Monopolie
B
Volkomen concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 8 - Quiz

Uber is een voorbeeld van een niet zuivere monopolist. Om welk soort monopolie gaat het hier?
A
collectief monopolie
B
natuurlijk monopolie
C
wettelijk monopolie

Slide 9 - Quiz

Welke marktvorm hoort bij de markt van telefoons.
A
Oligopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Monopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 10 - Quiz

Monopolie
A
is een leuk spel
B
is een marktvorm
C
een aanbieder, geen concurrentie
D
De antwoorden A, B en C zijn goed

Slide 11 - Quiz

Wanneer is er sprake van een monopolie?
A
Als er weinig aanbieders zijn en veel vragers
B
Samen met kerstmis bordspellen spelen
C
Als er veel aanbieders zijn en veel vragers
D
Als er één aanbieder is en veel vragers

Slide 12 - Quiz

monopolistische concurrentie betekent...
A
veel vragers, veel aanbieders, heterogeen product
B
veel vragers, veel aanbieders, homogeen product
C
veel vragers, weinig aanbieders, homogeen product
D
veel vragers, weinig aanbieders, heterogeen product

Slide 13 - Quiz

Prijsdiscriminatie kan niet altijd worden doorgevoerd, waaraan moet worden voldaan om prijsdiscriminatie door te voeren?

Slide 14 - Open question

Waar kijk je naar om het marktaandeel te kunnen bepalen?
A
Naar de afzet, niet naar de omzet
B
Naar de afzet x prijs, niet naar de omzet
C
Naar de omzet, niet naar de afzet
D
Naar de afzet óf de omzet

Slide 15 - Quiz

In Lutjebroek zijn 3 bloemisten. De totale afzet van rozen op Valentijnsdag is 1150 rode rozen. Florine's Flowershop verkoopt 450 rode rozen op deze dag. Hoe groot is haar marktaandeel?
A
33%
B
39%
C
33,3%
D
39,1%

Slide 16 - Quiz

Waar kijk je naar om het marktaandeel te kunnen bepalen?
A
Naar de afzet, niet naar de omzet
B
Naar de afzet x prijs, niet naar de omzet
C
Naar de omzet, niet naar de afzet
D
Naar de afzet óf de omzet

Slide 17 - Quiz

Wat is een marktaandeel?
A
De afzet van het bedrijf in procenten van de totale afzet van de gehele markt.
B
De afzet van het bedrijf in euro's.
C
Afzet van de gehele markt in procenten van de afzet van het bedrijf.
D
Aantal producten dat door het bedrijf verkocht wordt.

Slide 18 - Quiz

Welvaart is een subjectief begrip, dit betekent..
A
Dat welvaart voor iedereen hetzelfde is
B
Dat welvaart niet voor iedereen hetzelfde is
C
Dat welvaart afhankelijk is van inkomen
D
Dat welvaart echt gaar is

Slide 19 - Quiz

Toename van de welvaart is een voorbeeld van ...
A
maatschappelijke kosten
B
maatschappelijke opbrengsten
C
maatschappelijk verantwoord ondernemen

Slide 20 - Quiz

Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd
C
BRP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Slide 21 - Quiz

Een voorbeeld van marktfalen is het verschil in loon tussen flexwerkers en werknemers met een vast contract.

A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz