H7 - Hoe laat is het?

Hoofdstuk 7 -  Hoe laat is het?
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 7 -  Hoe laat is het?

Slide 1 - Slide

Veel oefeningen zijn op meerdere niveaus:
                               /             /
Kies zelf welk niveau geschikt is voor je klas.

Slide 2 - Slide

Oefening 1

1. Laat de klok zien. Laat leerlingen ook werkblad 1 erbij pakken. Lees de volgende tekst rustig voor waarbij je de klok paraat hebt. Laat zien en wijs aan. Spreek langzaam en nadrukkelijk uit. 

- Dit is een klok. Wat doe je met een klok? Je kunt de tijd zien. 
- Wat zie je op de klok? De klok heeft twee wijzers: een grote wijzer en een kleine wijzer. Je ziet ook cijfers/getallen. We tellen samen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12.  Tel maar mee! 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12.
- De grote wijzer staat op 12, de kleine wijzer staat op 10. Het is 10 uur. 10 uur. 
- Kijk naar de kleine wijzer. Die gaat nu naar de 1 (demonstreer).
- Het is 1 uur. Hoe laat is het? Het is 1 uur.

Je kunt hiervoor de online demoklok gebruiken op de volgende dia.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Oefening 1

3. Demonstreer enkele tijdstippen, benoem hoe laat het is en laat de leerlingen herhalen. Bijvoorbeeld: 
- Draai de klok op 1 uur. Het is 1 uur. 
- Draai de klok op 2 uur. Het is 2 uur. 

4.  Laat de leerlingen een eigen papieren klok met splitpen maken met het voorbeeld van kopieerblad 6. Print voldoende exemplaren voor uw klas. 
5. Draai met de demoklok nog enkele tijdstippen (hele uren). Laat leerlingen dit zelf nadoen op hun eigen splitpen-klokje (optie: gebruik wisbordjes). 
Houd in de gaten of de leerlingen het niveau en het tempo aankunnen. Klokkijken is moeilijk en vraagt veel herhaling. Controleer of de leerlingen deze eerste stap onder de knie hebben. 

Slide 5 - Slide

Oefening 1

Volg de stappen van niveau *. Wanneer u merkt dat uw leerlingen dit gemakkelijk oppikken, oefen dan ook met halve uren. 







Volg de stappen van niveau * . Wanneer u merkt dat uw leerlingen dit gemakkelijk oppikken, oefen dan ook met halve uren en kwartieren. 




Slide 6 - Slide

Oefening 2
1. Laat leerlingen hun eigen splitpen-klokje erbij nemen. 
2. Noem een tijdstip (hele uren), en draai deze voor op de demoklok.
- Het is 3 uur.
- Ik zet de klok op 3 uur. 
3. Leg uit dat leerlingen nu zelf de juiste tijd moeten draaien op hun eigen klokje.
- Het is 10 uur. 
- Zet jouw klok op 10 uur. 
Herhaal meerdere malen. 

Slide 7 - Slide

Oefening 2
Volg de stappen van niveau *. Wanneer uw leerlingen de hele uren onder de knie hebben, herhaal de oefening met halve uren. 


Volg de stappen van niveau **. Wanneer uw leerlingen de hele en halve uren onder de knie hebben, herhaal de oefening dan met kwartieren. 

Slide 8 - Slide

Oefening 3

1. Laat de leerlingen werkblad 2 erbij nemen. 
2. Noem per rij een tijd:
- Op welke klok zie je 9 uur? Zet een kruisje bij 9 uur. 
3. Herhaal met de tijdstippen: 8 uur, 11 uur en 4 uur. 
4. Maak op www.klokrekenen.nl eventueel nog extra werkbladen. 


Slide 9 - Slide

Oefening 3


Volg de stappen van niveau *. Schat zelf in of uw leerlingen de oefening van het gehele werkblad nodig hebben. 

Ga nu naar het werkblad van niveau **. Volg dezelfde stappen, met de volgende tijdstippen: half 8, half 2, half 6 en half 12. 





Volg de stappen van niveau **. Schat zelf in of uw leerlingen de oefening van het gehele werkblad nodig hebben. 

Ga nu het werkblad van niveau ***. Volg dezelfde stappen, met de volgende tijdstippen: kwart over 1, kwart over 7, kwart voor 4 en kwart over 7. 



Slide 10 - Slide

Oefening 4
Niveau *

1. Laat de leerlingen hun werkblad erbij nemen. 
2. Noem enkele tijdstippen (hele uren) en laat leerlingen deze op hun werkblad tekenen, bijvoorbeeld:
- Het is 3 uur. Teken op je werkblad. 
3.  Schat zelf in hoeveel oefening uw leerlingen nodig hebben. Kopieer eventueel extra klokjes van het werkblad. 

Niveau **
Volg de stappen van niveau *. Als u merkt dat leerlingen klokkijken snel oppikken, vraag dan ook naar de halve uren. 

Niveau ***
Volg de stappen van niveau **. Als u merkt dat leerlingen klokkijken snel oppikken, vraag dan ook naar de halve uren en de kwartieren. 

Slide 11 - Slide

    Oefening 5


1. Draai op de demoklok een tijdstip, en vraag aan de leerling:
- Hoe laat is het?

2. Stuur bij als de leerling niet tot een antwoord komt. 
3. Laat vervolgens diverse tijden (van het hele uur) zien en stel de vraag:
- Hoe laat is het?
4. Herhaal veelvuldig.
5. Laat leerlingen aan hun buur vragen hoe laat het is. 
- (naam leerling), vraag maar aan (naam buur): hoe laat is het?  Laat de buur antwoord geven. 
6. Herhaal dit meerdere malen. 




Slide 12 - Slide

    Oefening 5



Volg de stappen van niveau *, maar neem ook halve uren mee. 






Volg de stappen van niveau *, maar neem ook halve uren en kwartieren mee. 

Slide 13 - Slide

    Oefening 6
Nodig: Wisbordjes of splitpen klok                     /

1. Verdeel de leerlingen in duo's. 
2. Laat in elk duo leerling A een tijdstip noemen. Stimuleer dat ** leerlingen tijdstippen noemen met hele en halve uren. 
3. Leerling B draait de genoemde tijdstippen op het eigen splitpen-klokje.
4. Laat de leerlingen om beurten een tijdstip noemen en de tijd op de klok draaien. 



Volg de stappen van niveau **. Stimuleer dat de leerlingen tijdstippen noemen met hele uren, halve uren en kwartieren. 








Slide 14 - Slide

    Oefening 7  Niveau */**/***                

1. Toon de afbeeldingen op het digibord. 
2. Wijs naar de eerste afbeelding, en zeg:
- Het is morgen. 
- Het is vroeg (op de dag).
- De zon komt op, het is ochtend. 
- Morgen. Ochtend. Dat is hetzelfde. 
- De morgen is van 6 uur tot 12 uur. 

3. Demonstreer met de demoklok hoe de grote wijzer van de 6 naar de 12 gaat.
4. Wijs op de tweede afbeelding, en zeg:
- Het is middag. 
- Het is midden op de dag.
- De middag is van 12 uur tot 6 uur. 
5. Demonstreer ook hier de kloktijden. 




 








Slide 15 - Slide

    Oefening 7  Niveau */**/***                

6. Wijs op de derde afbeelding, en zeg:
- Het is avond.
- Het is laat (op de dag).
- Het wordt al donker.
- De avond is van 6 uur tot 12 uur.
7. Demonstreer ook hier. 
8. Wijs naar de derde afbeelding, en zeg:
- Het is nacht. 
- Het is helemaal donker.
- De mensen slapen. 
- De nacht duurt van 12 uur tot 6 uur. 
9. Demonstreer op de demoklok.
10. zorg dat het voor de cursisten duidelijk is dat ieder uur twee keer voorkomt op een dag. 





 








Slide 16 - Slide

    Oefening 8                
1. Leg de begrippen 's ochtends, 's middags en 's avonds uit. 
- 's Ochtends betekent: in de ochtend. 
- Ik eet om 7 uur 's ochtends.
- Leg op dezelfde manier 's middags en 's avonds uit. 

Lees onderstaande tekst langzaam en duidelijk voor:
- Wat doe jij op een dag?
-Hoe laat ga jij naar school? Ik ga om 9 uur 's ochtends naar school.
- Hoe laat kook jij? Ik kook om 5 uur 's middags. 
- Hoe laat ga jij slapen? Ik ga om 11 uur 's avonds slapen.
2. Vraag enkele cursisten:
- Ik eet 's ochtends om 6 uur. Hoe laat eet jij 's ochtends?
- Ik ga om 9 uur naar school. Hoe laat ga jij naar school?
- Ik kook om 5 uur 's middags. Hoe laat kook jij?
- Ik ga om 11 uur slapen. Hoe laat ga jij 's avonds slapen?







 








Slide 17 - Slide

Oefening 8     Niveau **/***           
1. Volg de stappen van niveau *
2. U stelt nu iets abstractere vragen. Vraag uw leerlingen:
- Wat doe jij vandaag?
- Wat doe jij 's ochtends?
- Wat doe jij 's middags?
- Wat doe jij 's avonds?
Stimuleer dat de leerlingen antwoorden in hele zinnen.
3. Laat de leerlingen d.m.v. een kettingvraag aan elkaar vragen:
- Hoe laat eet jij 's ochtends?
- Hoe laat ga jij naar school?
- Hoe laat kook jij?







 








Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

1. Lees de eerste zin duidelijk voor.
2. Tel de woorden terwijl je meetelt op je vingers.        Laat de leerlingen meetellen.
3. Lees de zin nog een keer en laat de leerlingen          samen met jou de zin herhalen.
4. Laat de leerlingen de zin als klas (zonder jou)            herhalen.
5. Zeg de zin nog een keer in een sneller tempo.
6. Laat de leerlingen de zin nog een keer zeggen.
7. Spreek steeds sneller en kijk hoe snel de                    leerlingen kunnen.
8. Herhaal met de rest van de zinnen.

De zinnen staan op niveau.
Zinnen
* Hoe laat is het?
* Het is drie uur.
* Het is zes uur. 
* Het is negen uur. 
* Het is ochtends.
* Het is middag.
* Het is avond.
* Het is nacht. 
** Het is 8 uur 's ochtends.
** Het is 4 uur 's middags.
** Het is 10 uur 's avonds.
** Het is half 8 's ochtends.
** Het is half 4 's middags.
** Het is half 10 's avonds. 

Slide 20 - Slide

1. Lees de eerste zin duidelijk voor.
2. Tel de woorden terwijl je meetelt op je vingers.        Laat de leerlingen meetellen.
3. Lees de zin nog een keer en laat de leerlingen          samen met jou de zin herhalen.
4. Laat de leerlingen de zin als klas (zonder jou)            herhalen.
5. Zeg de zin nog een keer in een sneller tempo.
6. Laat de leerlingen de zin nog een keer zeggen.
7. Spreek steeds sneller en kijk hoe snel de                    leerlingen kunnen.
8. Herhaal met de rest van de zinnen.

De zinnen staan op niveau.
Zinnen
*** Hoe laat eet jij 's ochtends?
**   Ik eet om 8 uur. 
*    Hoe laat eet jij?
*** Hoe laat ga jij naar school?
*** Ik ga om 9 uur 's ochtends naar school. 
**  Hoe laat kook jij?
**  Ik kook om 5 uur 's middags. 
**  Hoe laat ga jij naar bed?
** Ik ga om 11 uur 's avonds naar bed. 

Slide 21 - Slide

Taalriedels
Speel de taalriedels af en laat de leerlingen ze herhalen.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

Laat de leerlingen nu online 
Hoofdstuk 7 maken op www.ncbstart.nl.

Slide 24 - Slide