Daarna: het nut van afbeeldingen en opmaak/lay-out
Slide 7 - Slide
Noem de vier tekstdoelen die je tot nu toe geleerd hebt
Slide 8 - Open question
Bij welk tekstdoel hoort onderstaande zin:
Elke supermarkt hoort een openbaar toilet te hebben.
Slide 9 - Open question
Bij welk tekstdoel hoort onderstaand verhaaltje:
Twee slangen komen elkaar tegen. Zegt de ene slang tegen de andere: "Ik hoop niet dat ik giftig ben". De ander vraagt: "Waarom?" Antwoord: "Omdat ik op mijn tong heb gebeten".
Slide 10 - Open question
Geef een signaalwoord bij het tekstverband "conclusie"
Slide 11 - Mind map
En bij het tekstverband "opsommend"
Slide 12 - Mind map
Wat is géén tekstverband?
A
redengevend
B
tijdsvolgorde
C
samenvattend
D
probleemstelling
Slide 13 - Quiz
Wat is géén tekstverband?
A
argumentatie
B
uitleggend
C
tegenstellend
D
vergelijkend
Slide 14 - Quiz
Waar denk je aan bij lay-out?
Slide 15 - Mind map
beeld/ opmaak/ lay-out
Slide 16 - Slide
Lay-out activerende tekst aandacht trekken
Denk aan:
kleur
lettertype
lettergrootte
verdeling over de pagina
dik of schuin drukken van woorden
illustraties
Slide 17 - Slide
Functies van beelden in teksten:
aandacht trekken
illustreren
voorbeeld geven
informatie aan de tekst toevoegen
Slide 18 - Slide
Vertel iets over beeld en opmaak
Slide 19 - Slide
Vertel iets over beeld en doelgroep
Slide 20 - Slide
Was de vorige dia een vorm van commerciële of ideële reclame?
A
commerciële
B
ideële
Slide 21 - Quiz
Commerciële of ideële reclame?
Slide 22 - Slide
Geef nog een voorbeeld van een ideële reclame
Slide 23 - Mind map
Tekstverband middel/doel
signaalwoorden: om te, met als doel, waarmee, daarmee....
voorbeeld:
Ze heeft bijles genomen om goed te kunnen scoren in de volgende toetsweek.