What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
4Vsk2 zouten en gedrag in water
1 / 36
next
Slide 1:
Slide
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
This lesson contains
36 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Zouten zijn opgebouwd uit;
A
een metaal en een niet metaal
B
2 metalen
C
2 moleculaire stoffen
D
een moleculaire stof en een niet metaal
Slide 2 - Quiz
Welke lading krijgt een atoom als hij 2 elektronen afstaat?
A
2+
B
2-
Slide 3 - Quiz
Welke lading krijgt een atoom als hij 2 elektronen opneemt?
A
2+
B
2-
Slide 4 - Quiz
Slide 5 - Slide
nitrietion
acetaation
ammoniumion
hydroxide‑ion
fosfaation
carbonaation
CO
3
2-
PO
4
3-
OH
-
NH4
+
CH
3
COO
-
NO
2
-
Slide 6 - Drag question
Wat is de verhoudingsformule van kaliumfluoride?
A
KF
B
CaF
C
KF₂
D
CaF₂
Slide 7 - Quiz
Wat is de verhoudingsformule van Magnesiumchloride?
A
MgCl
B
Mg₂Cl
C
MgCl₂
D
MgCl₃
Slide 8 - Quiz
Wat is de naam van Na2O
A
Natriumoxide
B
Dinatriumoxide
C
Natriumzuurstof
D
Natrium(II)oxide
Slide 9 - Quiz
Wat is de naam van CuO
A
Koperoxide
B
Koper(I)oxide
C
Koper(II)oxide
D
Koper(III)oxide
Slide 10 - Quiz
Wat is de naam van NO2
A
Stikstofoxide
B
Stikstof(I)oxide
C
Stikstof(II)oxide
D
Stikstofdioxide
Slide 11 - Quiz
Wat is de verhoudingsformule van ammoniumfosfaat?
A
NH₃(PO₄)₃
B
(NH₄)₃PO₄
C
NH₄(PO₄)₃
D
(NH₃)₃ PO₄
Slide 12 - Quiz
Wat is de naam van MgCrO₄?
A
Magnesiumoxalaat
B
Magnesiumchromaat
C
Magnesiumdichromaat
D
Magnesium(II)chromaat
Slide 13 - Quiz
Wat is de lading van de koperionen in azuriet?
A
lading is +
B
lading is 2+
C
lading is 3+
D
Cu is ongeladen
Slide 14 - Quiz
Uitleg quizvraag
2x CO
3
2-
= 4- ;
2x OH
-
= 2-
Totaal 6-, dus moet er ook 6+ zijn
3x Cu
2+
= 6+
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Zout oplossen in water: ionen komen los uit ionrooster en worden omringd door mantel van watermoleculen (hydratatie).
ionbindingen verbroken en ion-dipoolbindingen gevormd
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Geef het oplossen van zinkchloride in water in een vergelijking weer.
Slide 19 - Open question
Geef het oplossen van aluminiumnitraat in water in een vergelijking weer.
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Slide
Welk van deze zouten lost slecht op in water?
A
ijzer(II)sulfaat
B
magnesiumchloride
C
natriumfosfaat
D
zilverbromide
Slide 22 - Quiz
6. Welke van de volgende zouten lost slecht op?
A
natriumfosfaat
B
calciumhydroxide
C
zilvernitraat
D
lood(IV)oxide
Slide 23 - Quiz
Geef de indampvergelijking van bariumnitraat
Slide 24 - Open question
Rangschik de zouten van slechtste naar beste oplosbaarheid
Best oplosbaar
Slechtst oplosbaar
zinkfluoride
magnesiumsulfiet
bariumfosfaat
Slide 25 - Drag question
rekenen met molariteit
Slide 26 - Slide
3.3 Molariteit
Slide 27 - Slide
In een volle pot thee doet Harm 6 suikerklontjes. Hij verdeelt de pot thee over 6 kopjes.
Wat kun je zeggen over de HOEVEELHEID suiker in elk kopje?
A
De hoeveelheid suiker is in 1 kopje MINDER als in de pot thee.
B
De hoeveelheid suiker is in 1 kopje HETZELFDE als in de pot thee.
C
De hoeveelheid suiker is in 1 kopje MEER als in de pot thee.
Slide 28 - Quiz
In een volle pot thee doet Harm 6 suikerklontjes. Hij verdeelt de pot thee over 6 kopjes.
Wat kun je zeggen over de CONCENTRATIE suiker in elk kopje?
A
De concentratie suiker is in 1 kopje LAGER als in de pot thee.
B
De concentratie suiker is in 1 kopje HETZELFDE als in de pot thee.
C
De concentratie suiker is in 1 kopje HOGER als in de pot thee.
Slide 29 - Quiz
Wat is de molariteit van een NaCl oplossing als je 584,4 gram NaCl oplost in 100L water.
A
5,84 mol/L
B
1 mol/L
C
10 mol/L
D
0,1 mol/L
Slide 30 - Quiz
584,4 gram NaCl oplost in 100L water
route: massa NaCl --- mol NaCl --- molariteit
mol
1
x
massa
58,44
584,4
mol
10
x
volume
100
1
x = 584,4 / 58,44 = 10 mol in 100 L !
x = 10/100 = 0,1 mol per liter
Slide 31 - Slide
De molariteit van een glucose-oplossing is 0,550M.
Hoeveel mol glucose zit er in 200 ml?
A
2
,
7
5
⋅
1
0
−
3
m
o
l
B
1
,
1
0
⋅
1
0
−
1
m
o
l
C
2
,
7
5
⋅
1
0
−
1
m
o
l
D
1
,
1
0
⋅
1
0
2
m
o
l
Slide 32 - Quiz
De molariteit van een glucose-oplossing is 0,550M.
Hoeveel mol glucose zit er in 200 ml?
mol
0,550
x
volume
1
0,2
x = 0,550 * 0,2 = 1,10*10¯¹mol
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
21 g kaliumfosfaat wordt opgelost tot 275 mL.
Bereken de molariteit van de kaliumionen, noteer je antwoord in 2 cijfers, dus x,x
Slide 35 - Open question
mol
1
x
massa
212,27
21
mol
0,297
x
volume
0,275
1
Slide 36 - Slide
More lessons like this
Overzicht voor toets H4
March 2024
- Lesson with
40 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Chemisch rekenen: Molariteit
April 2024
- Lesson with
25 slides
Scheikunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
H4 - Zouten uit de zee Herhaling
February 2021
- Lesson with
33 slides
Scheikunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
SK_les 6_herh H4_zouten voor zuurbase
June 2020
- Lesson with
46 slides
Scheikunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
H7.2 - Oplosbaarheid en Molariteit
January 2024
- Lesson with
51 slides
Scheikunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
H4.4 - Oplosbaarheid en Molariteit
January 2023
- Lesson with
51 slides
Scheikunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
6V herhalen hfst 4
December 2021
- Lesson with
25 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4-6
Zouten Herhaling
January 2023
- Lesson with
22 slides
Scheikunde
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4