Samenstellingen (3-4-5 rvl)

Samenstellingen spelling blok 4
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Samenstellingen spelling blok 4

Slide 1 - Slide

Lesdoel

Je weet hoe je samenstellingen moet schrijven.
Je hebt geoefend met de spelling van samenstellingen

Slide 2 - Slide

Samenstelling
Een samenstelling is een woord dat uit twee of meer woorden bestaat.

boek + kast = boekenkast
auto + ongeluk = auto-ongeluk
brief + bus = brievenbus

Slide 3 - Slide

Samenstelling
Je schrijft een samenstelling als één woord.
windmolenmonteur

Je zet NOOIT een spatie in een samenstelling.

Je zet een koppelteken bij letterverwarring.
wiskunde-expert

Slide 4 - Slide

auto + onderdeel =

Slide 5 - Open question

diploma + uitreiking =

Slide 6 - Open question

tosti + apparaat =

Slide 7 - Open question

astma + aanval =

Slide 8 - Open question

politie + agent =

Slide 9 - Open question

woede + uitbarsting =

Slide 10 - Open question

Tussen-n in samenstellingen
Konijnenhok of konijnehok?
Bessenjam of bessejam?
Berengoed of beregoed?
Groentensoep of groentesoep?

Slide 11 - Slide

Hoofdregel tussen-n
Is het eerste deel een zelfstandig naamwoord met 
alleen een meervoud op -en?
Dan schrijf je een tussen-n

Boekenkast > boek - boeken
Fietsenrek > fiets - fietsen 
Ballenbak > bal - ballen 

Slide 12 - Slide

Hoofdregel tussen-n
Is het eerste deel een zelfstandig naamwoord met een meervoud op -s?
Of met een meervoud op -en én -s?
Dan schrijf je geen tussen-n.

seconde - secondes/seconden > secondewijzer
groente - groenten/groentes > groentesoep

Slide 13 - Slide

Tussen-n
Je schrijft geen tussen-n als:

het eerste deel het tweede deel versterkt: beresterk, apetrots.
er van het eerste deel maar één bestaat: zonneschijn.

het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is: huilebalk


Slide 14 - Slide

Alleen een -e
Je schrijft alleen een -e als
- het eerste deel van het woord het tweede deel versterkt:
trots - apetrots
sterk - beresterk
- als er van het eerste deel maar één bestaat: Zonnestraal - maneschijn. 
- als het eerste deel géén meervoud heeft: rijstepap - roggebrood


Slide 15 - Slide

groente + man =
A
groentenman
B
groenteman

Slide 16 - Quiz

bes + sap =
A
bessensap
B
bessesap

Slide 17 - Quiz

reus + leuk
A
reuzeleuk
B
reuzenleuk

Slide 18 - Quiz

ster + hemel =
A
sterrenhemel
B
sterrehemel

Slide 19 - Quiz

zon + stelsel =
A
zonnestelsel
B
zonnenstelsel

Slide 20 - Quiz

deur + klink =
A
deurenklink
B
deureklink
C
deurklink

Slide 21 - Quiz

seconde + wijzer =
A
secondewijzer
B
secondenwijzer

Slide 22 - Quiz

kat + luik =
A
katteluik
B
kattenluik

Slide 23 - Quiz

vitamine + pil
A
vitaminepil
B
vitaminespil
C
vitaminenpil

Slide 24 - Quiz

fiets + hok
A
fietsenhok
B
fietsehok

Slide 25 - Quiz

beer + hol =
A
berehol
B
berenhol

Slide 26 - Quiz

beer + goed
A
beregoed
B
berengoed

Slide 27 - Quiz

Tussen-s
bakkerschort of bakkersschort?

REGELS
Hoor je een s? Schrijf een s.
Begint het tweede deel met een s, vervang het door een woord dat niet met een s begint.
bakkerswinkel dus bakkersschort

Slide 28 - Slide

dorp + feest =
A
dorpfeest
B
dorpsfeest
C
dorpssfeest

Slide 29 - Quiz

station + straat =
A
stationstraat
B
stationsstraat

Slide 30 - Quiz

oorlog + schip =
A
oorlogschip
B
oorlogsschip

Slide 31 - Quiz

kapper + zaak =
A
kapperzaak
B
kapperszaak

Slide 32 - Quiz

bus + chauffeur
A
buschauffeur
B
busschauffeur

Slide 33 - Quiz

winkel + centrum =
A
winkelcentrum
B
winkelscentrum

Slide 34 - Quiz

Huiswerk

Maak opdracht 3-4-5 
blz 203-204

Slide 35 - Slide

Ik weet hoe je samenstellingen schrijft.
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll