(T)V2 - herhaling leesvaardigheid klas 1

(T)V2
Herhaling 
leesvaardigheid klas 1
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

(T)V2
Herhaling 
leesvaardigheid klas 1

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

H2/3/4

tekstdoelen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions


Leg uit wat een tekstdoel is.

Slide 3 - Open question

Een tekstdoel is wat de schrijver wil bereiken bij de lezer, bijvoorbeeld informeren.

Dit zijn tekstdoelen
A
informeren, overtuigen, beschouwen, amuseren en activeren
B
kranten, tv, social media, boeken en tijdschriften
C
artikelen, moppen, recepten, gedichten en verhalen
D
discussiëren, bemoeien, vertellen, overdrijven en aanmoedigen

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions


Wat zal het doel zijn van de tekst bij deze afbeelding?
A
beschouwen
B
overtuigen
C
activeren
D
informeren

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Als de schrijver alle kanten van een onderwerp bekijkt, is er sprake van een ... tekst.

Slide 6 - Open question

Bij een activerende tekst willen ze dat je iets gaat doen, bijvoorbeeld iets kopen of bezoeken, bij overtuigen schr

Wat is het doel van de tekst bij deze afbeelding?
A
amuseren
B
activeren
C
informeren
D
overtuigen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions


Wat is het doel van deze tekst ?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

H17/18/19
leesstrategieën
globaal, intensief, zoekend, lerend 
en kritisch lezen

Slide 9 - Slide

This item has no instructions


Welke uitspraken over leesstrategieën zijn waar?
A
Welke leesstrategie je kiest, hangt af van je leesdoel.
B
Bij alles wat je leest, gebruik je dezelfde leesstrategie.
C
Bij iedere strategie lees je de gehele tekst.
D
Een leesstrategie is een manier van lezen.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions


Bij globaal lezen...
A
lees je de eerste alinea van een tekst.
B
kijk je naar plaatjes, de titel en de tussenkopjes.
C
lees je de eerste zin van alle alinea's.
D
moet je alles doen wat bij A t/m C staat.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions


Bij zoekend lezen . . .
A
lees je de eerste en laatste zin van elke alinea.
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt.
C
bekijk je de tekst en lees je de eerste alinea.
D
lees je de hele tekst goed door.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions


Als je intensief leest, lees je de tekst grondig en met aandacht. Wat doe je extra met een tekst als je lerend leest?
A
Je tekent de afbeelding na.
B
Je controleert de bron ervan.
C
Je maakt er een samenvatting van.
D
Je maakt er een presentatie over.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions


Wat is kritisch lezen?
A
De tekst snel doorlezen en een beeld krijgen waar hij over gaat.
B
De tekst grondig doorlezen.
C
De tekst lezen, lettend op of deze betrouwbaar is en objectief is geschreven.
D
De tekst zo lezen dat je hem ook leert.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Op welke vijf dingen moet je letten als je een tekst kritisch leest?

Slide 15 - Open question

1. De bron
2. De deskundigheid van de schrijver
3. Het doel van de tekst
4. Wanneer de tekst geschreven is
5. Waar de tekst geschreven is

Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1: 
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is. 
Situatie 2: 
Voor aardrijkskunde moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je gaat op internet om goede informatie te vinden.
Situatie 4: 
Je hebt morgen een toets over fotosynthese. Je leest de tekst in je biologieboek en maakt er een samenvatting van.
Situatie 5:
Je leest een ingezonden brief in de krant over corona. De arts die de brief heeft geschreven, heeft de reputatie een virusontkenner te zijn. 
Situatie 3:
Je leest het boek Boy 7  van Mirjam Mous.
Zoekend lezen
Globaal lezen
Intensief lezen
Kritisch lezen
Lerend lezen

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

H32/33/34

woordraadstrategieën, 
de opbouw van een tekst en beeldtaal


Slide 17 - Slide

This item has no instructions


Wat is een voorbeeld van een woordraadstrategie?
A
kijken of je het kent uit een andere taal
B
naar context kijken (terug en verder lezen)
C
naar een bekend deel van het woord kijken
D
Dit zijn allemaal woordraadstrategieën

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welke woordraadstrategie zou je gebruiken bij dit woord?
talenknobbel
A
synoniem
B
samenstelling / bekend deel uit het Nederlands
C
omschrijving
D
tegenstelling

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Dit is woordraadstrategie:
A
voorbeelden noemen
B
tegenstelling noemen
C
synoniem noemen
D
omschrijving geven

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Dit is woordraadstrategie:
A
voorbeelden noemen
B
tegenstelling noemen
C
synoniem noemen
D
omschrijving geven

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

inleiding
middenstuk
slot
achtergrondinformatie
deskundige voorstellen
samenvatting
tussenkopjes
advies
aanleiding
prikkelende stelling
vraag stellen
meerdere alinea's
conclusie
ontbreekt soms
argumenten

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

Wat is waar over de kernzin?
A
De kernzin staat altijd onderaan de tekst
B
In de kernzin staat de belangrijkste informatie uit een alinea.
C
In de kernzin staat het belangrijkste uit de hele tekst.
D
Dat is de zin in het midden van een tekst. Daarom heet het ook KERNzin.

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions


Wat is de kernzin van deze alinea?
A
Jolles beschrijft recent onderzoek naar de hersenontwikkeling van jongeren.
B
Diverse studies tonen aan dat puberhersens nog niet optimaal functioneren.
C
Bij meisjes zijn de hersenfuncties voor het maken van complexe keuzes volgroeid na hun 20ste.
D
Bij jongens ligt dat gemiddelde nog een paar jaar hoger.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions


Wat is beeldtaal?
A
Een communicatiemiddel
B
Iets uitbeelden
C
Een taal zonder woorden
D
Wat je op de tv, de computer of je mobiel ziet

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions


Noem drie voorbeelden van beeldtaal.

Slide 26 - Open question

pictogram
verkeersbord
grafiek/schema/tabel
foto
tekening

Welk onderscheid wordt er gemaakt bij beeldtaal?
A
illustratief en representatief beeld
B
functioneel en disfunctioneel beeld
C
illusionistisch en functioneel beeld
D
illustratief en functioneel beeld

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

beeld
beeldtaal
illustratief 
beeld
functioneel
beeld
afbeelding
plaatje
het beeld wordt ingezet als communicatiemiddel
het beeld is ondersteunend 
bij tekst
het beeld zelf 
brengt de 
boodschap over

Slide 28 - Drag question

This item has no instructions

Met welk beeld heb je te maken bij deze afbeeldingen bij een tekst?
functioneel
beeld
illustratief
beeld

Slide 29 - Drag question

This item has no instructions


Welke zin is op jou
van toepassing?
A
Ik beheers de theorie van vorig jaar goed.
B
Ik beheers de theorie van vorig jaar niet goed.
C
Ik beheers de theorie van vorig jaar redelijk.
D
Ik ben geschrokken van het resultaat.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions