hv1q - wo 13 apr 2

Welkom terug hv1p!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?

  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom terug hv1p!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?

  • Lesboek 
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?

  • herhaling hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden
  • leren over grammatica zinsdelenhet lijdend voorwerp
  • we maken opdrachten over dit onderwerp

Slide 2 - Slide

Beetje herhaling

Slide 3 - Slide

Tip van Flip
Onthoud deze regels:
en ja, je mag ze opschrijven..

  1. Er staat één zelfstandig werkwoord (zww) in een zin.
  2. Het zelfstandig werkwoord geeft het duidelijkst aan wat er in de zin gebeurd.
  3. Alle andere werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden

Slide 4 - Slide

Aan de slag: opdr. 1 op p. 94
Noteer alle werkwoorden van de zin en omcirkel het
zelfstandig werkwoord.

1. Els wil graag een keer gaan bungeejumpen.
2. Voor een Elfstedentocht moet het echt veel harder gaan vriezen. 
3. Had je mijn fietssleutel niet beter in je portemonnee kunnen bewaren?
4. De buurvrouw zal echt wel voor je plantjes willen zorgen tijdens de vakantie. 
5. In de nieuwe pizzeria zou Pieter heerlijk gegeten hebben.
6. De volgende keer moet Luuk de afwas zorgvuldiger doen. 

Slide 5 - Slide

Aan de slag: opdr. 2 op p. 95
Noteer de persoonsvorm en het zelfstandig werkwoord
en hulpwerkwoord.
 
1. Op Koningsdag vieren wij in Nederland de verjaardag van de koning. 

2. In veel landen wordt jaarlijks de onafhankelijkheid van het land herdacht.

3. In Groenland heeft men de langste dag van het jaar tot feestdag uitgeroepen.

4. In al deze gevallen kunnen we spreken van een nationale feestdag. 

Slide 6 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je kijkt zelfstandig na: opdracht 1 en 2 van
hoofdstuk 3 grammatica - woordsoorten op p. 94-95.
Hoe? Je mag fluisterend overleggen met je buur.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 5 minuten.
Resultaat? Je ziet hoe goed je de lesstof begrijpt en wat je nog moet leren.                                                                 Klaar? Maak opdr. 3 of 4 op p. 95
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze les weet je:

  • wat het lijdend voorwerp is;
  • hoe je deze herkent
  • en hoe je deze vindt in een zin

Slide 8 - Slide

Beetje herhaling
We kennen nu:

  • de persoonsvorm
  • het onderwerp
  • het werkwoordelijk gezegde 

Hoe zit het ook alweer met die zinsdelen?

Slide 9 - Slide

Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp (lv) komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat ‘overkomt’ of ‘ondergaat’. Het lv ‘overkomt’ of ‘ondergaat’ iets. 

Zo vind je het lijdend voorwerp
1. Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
2. Stel de vraag Wat/Wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 10 - Slide

Het lijdend voorwerp
Ik heb mijn fles meegenomen.
1. ow =
   wg =
2. Vraag
   
Antwoord:                                   ; dus: lv = 

Let op: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel

Slide 11 - Slide

Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 1, 2 en 4
van hoofdstuk 4: grammatica - zinsdelen(p. 124-125) in je schrift
Hoe? 5 min. zelfstandig en stil.  Na 5 min. mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over het werkwoordelijk gezegde.
Klaar? Dan maak je opdracht 3 en 5.
                                                           

timer
15:00

Slide 12 - Slide

Even denken
Als het goed is weet je nu:
  • alles over het lijdend voorwerp

En het werkwoordelijk gezegde, hulpwerkwoord én
zelfstandig werkwoord

Klopt dit?

Slide 13 - Slide