De Brug 2: Klimaten

De Brug 2: Klimaten
1 / 32
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De Brug 2: Klimaten

Slide 1 - Slide

Planning
- Herhaling Brug 1
- Leerdoelen
- Welke klimaten ken je al?
- Uitleg
- Huiswerk

Slide 2 - Slide

Juist of onjuist? Sleep de uitspraak naar de juiste cirkel! 
Juist
Onjuist
Lucht waait van een hogedruk gebied naar een laag drukgebied

Slide 3 - Drag question

Slepen maar!
Hogedruk-gebied
Lagedruk-gebied
Droog weer
Bewolkt
Lucht stijgt op
Lucht daalt
Onder de 1000 Hpa
Boven de 1000 Hpa
Boven de 1020 Hpa

Slide 4 - Drag question

Herhaling
Hogedrukgebied
Hogedrukgebied
Hogedrukgebied
Lagedrukgebied
Lagedrukgebied
Lagedrukgebied
Hogedrukgebied

Slide 5 - Drag question

Sleep de woorden naar de juiste afbeelding:
frontale regen
loefzijde
vaak in Nederland
stijgingsregen
lijzijde
bergen spelen een rol
stuwingsregen
vaak op de evenaar

Slide 6 - Drag question

Leerdoelen
Je weet welke klimaten er op aarde zijn.
Je kunt de ligging van de verschillende klimaten verklaren aan de hand van de klimaatfactoren.
Je kent de klimaatfactoren en begrijpt op welke manier deze het klimaat kunnen beïnvloeden.

Slide 7 - Slide

Klimaat
"Het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar."

Slide 8 - Slide

Breedteligging
  • De breedteligging is de afstand van een plaats tot aan de evenaar, gemeten in graden. 

  • Op noordelijk halfrond: N.B.
  • Op zuidelijk halfrond: Z.B

Slide 9 - Slide

Klimaten op lage breedte
  • Klimaten op lage breedte: dichtbij de evenaar. Hier heb je geen seizoenen.
  • Dit zijn klimaten, zoals: tropisch regenwoud (0º), savanne, steppe en woestijn (30º N.B. en Z.B.).
Lage breedte

Slide 10 - Slide

Tropisch klimaat
"Een klimaat met een maandtemperatuur boven de 18ºC en met het hele jaar door veel regen (2000-4000 mm per jaar)."

Slide 11 - Slide

Savanneklimaat
"Klimaat met een maandtemperatuur van ten minste 18ºC en kent een droge en natte tijd (500-1500 mm per jaar)."

Slide 12 - Slide

Steppeklimaat
"Klimaat met weinig neerslag (200-500 mm per jaar) en een begroeiing van gras."

Slide 13 - Slide

Woestijnklimaat
"Klimaat met meestal hoge temperaturen en vrijwel geen neerslag (< 200 mm per jaar)."

Slide 14 - Slide

Klimaten op gematigde breedte
  • Op gematigde breedte heb je seizoenen.

  • Hier liggen klimaten, zoals: landklimaat, zeeklimaat en Middellandse Zeeklimaat.
Gematigde breedte

Slide 15 - Slide

Middellandse Zeeklimaat
"Gematigd klimaat met een droge zomer en een zachte winter met neerslag."
Bijv. Zuid-Europa

Slide 16 - Slide

Gematigd zeeklimaat
"Klimaat waarin het verschil tussen zomer- en wintertemperatuur klein is (door de aanwezigheid van zee) en de neerslag het hele jaar door valt."
Bijv. NL / West-Europa

Slide 17 - Slide

Landklimaat
"Klimaat met een groot verschil tussen zomer- en wintertemperatuur."
Bijv. Rusland

Slide 18 - Slide

Klimaten op hoge breedte
  • Hoe dichter je bij de pool komt, hoe kouder het wordt. In deze klimaten zie je nauwelijks plantengroei meer.

  • Hier liggen klimaten, zoals: toendraklimaat, poolklimaat, hooggebergteklimaat.
Hoge breedte

Slide 19 - Slide

Toendraklimaat
"Klimaat waarbij zelfs in de zomer de temperatuur niet boven de 10 ºC komt."

Slide 20 - Slide

Poolklimaat
"Klimaat waarbij de temperatuur altijd onder de 0 ºC blijft."

Slide 21 - Slide

Hooggebergteklimaat
"De sneeuw- en ijsklimaat hoog in de bergen."

Slide 22 - Slide

Sleep de klimaten naar de juiste locatie. Welk klimaat komt er voor op lage breedte, gematigde breedte en hoge breedte? 

Slide 23 - Drag question

Klimaatfactoren
  • Het verschil in klimaat wordt veroorzaakt door klimaatfactoren:
  1. Breedteligging: hoe verder van de evenaar, hoe kouder.
  2. Hoogteligging: hoe hoger, hoe kouder.
  3. De invloed van zee: in de zomer zorgt het water voor afkoeling en in de winter voor opwarming.
  4. De windrichting: waait de wind in Nederland uit het noorden, dan wordt het koud, en uit het zuiden warm.
  5. De gesteldheid van het aardoppervlak: water warmt langzaam op en koelt langzaam af, terwijl land snel opwarmt en snel afkoelt.

Slide 24 - Slide

Breedteligging

Slide 25 - Slide

0° 
90° N.B. of Z.B. 
52° N.B.  
Grote invalshoek
Kleine invalshoek

Slide 26 - Drag question

Slide 27 - Slide

Hoogteligging
  • Hoe hoger je in de bergen komt hoe kouder het wordt.
  • De zon verwarmt het aardoppervlak en de grond geeft de warmte vervolgens weer af aan de lucht. 

Per 1000 meter, daalt de temperatuur met 6 graden Celsius.

Slide 28 - Slide

Invloed van de zee
  • Zee heeft een matigende invloed.
  • Koelt minder snel af en warmt minder snel op.

In de winter is het dus warmer aan de zee dan in het binnenland.
In de zomer is het juist wat koeler aan de kust dan in het binnenland.

Slide 29 - Slide

Zomer
Winter

Slide 30 - Slide

Gesteldheid van het aardoppervlak

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide