BOA QUIZ HH

1 / 25
next
Slide 1: Slide
BOAMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat houdt het legaliteitsbeginsel in?
A
Dat geen feit strafbaar is al het niet in de wet staat
B
Dat het toegepaste geweld in verhouding is
C
Dat je je moet houden aan de regels van een bepaald land
D
Dat alle strafbare feiten in de wet strafbaar zijn

Slide 2 - Quiz


..... alleen plaats heeft op de wijze van de wet voorzien.
A
Strafrecht
B
Grondwet
C
Strafvordering
D
Ambtsinstructie

Slide 3 - Quiz


Een Franse toerist mishandelt aan boord van een Frans vliegtuig dat boven Amsterdam vliegt, een medepassagier. In welk land wordt hij voor dit feit vervolgd?
A
Frankrijk
B
Nederland
C
Spanje
D
Belgie

Slide 4 - Quiz


Een Duitse toerist pleegt op het strand van Zandvoort een overtreding. Welke wetgeving is op hem van toepassing?
A
Frankrijk
B
Geen , bij overtreding is dit niet van toepassing
C
Nederland
D
Belgie

Slide 5 - Quiz


Een bestandsdeel wordt ook wel een ...... genoemd.
A
Sanctie
B
Strafbaar feit
C
Norm
D
Kwalificatie

Slide 6 - Quiz


Wat wordt er onder schuld verstaan?
A
De verwijtbaarheid van een gedraging
B
Dat je medeplichtig bent aan een SF
C
Dat het niet met opzet is gepleegd.
D
Je bent schuldig aan een Sf

Slide 7 - Quiz


Wat wordt er verstaan onder opzet?
A
Aan schuld te wijten
B
Willens en wetens een verboden gedraging uitvoert
C
Wederrechtelijk
D
Zonder de gevolgen ervan inzien

Slide 8 - Quiz


Wat is de sanctie in een strafbepaling?
A
De naam
B
De bestanddelen
C
De straf
D
De strafbaarstelling

Slide 9 - Quiz


Een meisje van 14, dat het verstandelijke vermogen van een kind van 4 jaar heeft, steelt in de winkel een snoepje. Waarvoor is zij strafbaar?
A
Artikel 310 Diefstal
B
310 Diefstal, maar er is sprake van een schulduitsluitingsgrond
C
310 Diefstal, maar er is sprake van een schulduitsluitingsgrond
D
Zij is vrij van alle rechtsvervolging

Slide 10 - Quiz


Welke van de onderstaande is geen Rechtvaardigheidsgrond?
A
Noodweer
B
Overmacht
C
Wettelijk voorschrift
D
Noodweerexcess

Slide 11 - Quiz


Jan bestelt een taxi naar de luchthaven. Tijdens de rit zegt hij tegen de taxichauffeur "Je moet de max snelheid maar aan je laars lappen, ander mis ik mijn vliegtuig". De taxichauffeur weigert dit, waarop Jan een mes trekt en zegt "nu gas geven , anders steek ik je overhoop"

De taxichauffeur krijgt later meerdere boetes binnen. Waar kan hij zich op beroepen?
A
Noodweer
B
Overmacht
C
Noodtoestand
D
Noodweerexcess

Slide 12 - Quiz


Een reiziger staat te wachten op het station. Plotseling ziet hij dat er een vrouw onwel wordt en in elkaar zakt. Hij kan de vrouw alleen helpen als hij de spoorbaan oversteekt. Door de spoorbaan over te steken pleegt hij een SF uit de Spoorwegwet. De reiziger besluit toch de spoorbaan over te steken en de vrouw te helpen. Waar kan de reiziger later op beroepen?
A
Noodweer
B
Overmacht
C
Noodtoestand
D
Noodweerexcess

Slide 13 - Quiz


Een opsporingsambtenaar krijgt een vuistslag van een verdachte. Hij verdedigt zich daartegen door zijn pistool te trekken en zijn aanvaller neer te schieten.

Kan de OA zich ergens op beroepen?
A
Noodweer
B
Nee, het geweld was niet in proportie.
C
Noodtoestand
D
Noodweerexcess

Slide 14 - Quiz


Een jongen probeert een bejaarde vrouw te beroven van haar schoudertas door deze los te rukken en haar te bedreigen met een mes. De vrouw verzet zichzelf maar dat haalt niet veel uit. Een getuige ziet het gebeuren en duwt de jongen schreeuwend weg. De jongen schrikt hiervan en vlucht weg.

Is hier sprake van een strafuitsluitingsgrond?
A
Ja, Noodweer
B
Nee, het geweld was niet in proportie.
C
Nee, de getuigen verdedigde niet zichzelf
D
Ja, Noodweerexcess

Slide 15 - Quiz


Kan materieel strafrecht in een gemeentelijke verordening voorkomen?
A
Ja, want het betreft een wettelijke voorschrift.
B
Ja, want dit vloeit voort uit de slotbepaling van Boek I Wetboek van Strafrecht.
C
Nee, het moet bij wet worden geregeld.

Slide 16 - Quiz


Twee automobilisten, Anton en Bernard, hebben op een kruispunt ruzie gekregen over het verlenen van voorrang. Er zijn geen strafbare feiten gepleegd. Een politieagent bemiddelt in de zaak en verzoekt Anton en Bernard verder te rijden. Anton stapt al in zijn auto, maar Bernard komt op de agent af en zegt: “Ik eis dat je proces-verbaal opmaakt tegen Anton en als je dat niet doet zal ik je baas even bellen!”
A
Bernard maakt zich schuldig aan het misdrijf ambtsdwang als hij zijn dreigement uitvoert.
B
Bernard maakt zich schuldig aan het misdrijf wederspannigheid.
C
Bernard maakt zich schuldig aan het misdrijf wederspannigheid.

Slide 17 - Quiz


De leden van het openbaar ministerie worden ook wel de ...(1)... magistratuur genoemd en zij worden ...(2)... benoemd.
A
(1) staande, (2) voor het leven
B
(1) zittende, (2) voor het leven
C
(1) staande, (2) tot wederopzegging
D
(1) schrijvende, (2) tot wederopzegging

Slide 18 - Quiz


Wat wil het begrip ‘arrest’ zeggen?

A
Een arrest is de benaming van de aanhouding van een verdachte door een opsporingsambtenaar.
B
Een arrest is de benaming voor de uitspraak van een rechtbank of een gerechtshof.
C
Een arrest is de benaming van de uitspraak van een gerechtshof of de Hoge Raad.
D
Een arrest is de benaming van de uitspraak van een OVJ

Slide 19 - Quiz

Wat wordt bedoeld met het begrip ‘cassatie’?

Slide 20 - Open question


Bij welk gerecht worden ambtsmisdrijven of ambtsovertredingen begaan door een minister, staatssecretaris of een lid van de Staten-Generaal behandeld?

A
Arrondissementsrechtbank.
B
Gerechtshof.
C
Hoge Raad.
D
Politierechter.

Slide 21 - Quiz

Een verdachte staat terecht voor een door hem gepleegde mishandeling. Tijdens de terechtzitting doet hij met succes een beroep op een strafuitsluitingsgrond. Welke uitspraak moet de rechter doen?


A
Vrijspraak.
B
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
C
Strafvermindering
D
Ontslag van alle rechtsvervolging.

Slide 22 - Quiz

Over welke vraag beraadslaagt de rechtbank NIET na afloop van de terechtzitting?


A
Is de rechtbank bevoegd om over deze zaak een oordeel te vellen?
B
Levert het bewezen verklaarde feit een volgens de wet strafbaar feit op?
C
Is bewezen dat het feit door de verdachte is begaan? .
D

Slide 23 - Quiz


Een strafbare gedraging is altijd:
1. wederrechtelijk;
2. opzettelijk.
Welke van bovenstaande punten zijn juist?

A
Alleen 1 is juist.
B
Alleen 2 is juist.
C
1 en 2 zijn juist. .
D
Geen van allen

Slide 24 - Quiz


Wat vonden jullie van de les?

A
LEUK
B
STOM
C
Heel leuk! Beter als alleen theorielessen .
D
Liever powerpoints

Slide 25 - Quiz