3H Herhaling passé composé met avoir

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

- Bonjour etc.

- Répétition p.c.

- Proeftoets    

- Contrôle + devoirs

           

Passé composé

Leerdoel: ik kan een werkwoord vervoegen in de passé composé 

Herhaling: passé composé (10 minutes)

Wat is de passé composé? 

Hoe maak je de passé composé?

Passé composé

Passé composé

de passé composé

Deel 1: de passé composé met hulpww.

avoir (herhaling) 

Passé composé

Pers.vnw	Hulp.ww	Volt.dw
J' (ik)	ai	dans é
Tu (jij)	as	dans é
Il/elle/on (hij/zij/wij)	a	dans é
nous (wij)	avons	dans é
Vous (jullie/u)	avez	dans é
Ils/elles (zij)	ont	dans é

Ik heb gedanst.

Verleden tijd: passé composé 

Passé composé werkwoorden -er

Passé composé ww -er + regelmatige ww -ir / -re

hulpwerkwoord	mang er	chois ir	vend re
j' ai tu as il/elle/on a nous avons vous avez ils/elles ont	. mang é	. chois i	. vend u

Let op: p.c. onregelmatige ww

Het voltooid deelwoord van de
werkwoorden avoir, être, faire en prendre is onregelmatig

Check je kennis

Zet de volgende werkwoorden

in de passé composé.

1. nous	donner
2. elle	avoir
3. il	finir
4. tu	aimer
5. je	répondre
6. vous	préférer
7. ils	choisir
8. on	être

de passé composé

Deel 2: de passé composé met hulpww.

être (nieuw) --> filmpje GL

Om de passé composé te maken, gebruik je meestal avoir als hulpwerkwoord. Daarachter zet je het voltooid deelwoord.

Soms moet je het hulpwerkwoord être gebruiken in plaats van avoir.

 

In het volgende plaatje zie je welke werkwoorden niet het hulpwerkwoord avoir, maar het hulpwerkwoord être nodig hebben. 

Dit komt overeen met het Nederlands.

Passé composé

Pers.vnw	Hulp.ww	Volt.dw
Je (ik)	suis	tomb é
Tu (jij)	es	tomb é
Il/elle/on (hij/zij/wij)	est	tomb é(e)
nous (wij)	sommes	tomb é(e)s
Vous (jullie/u)	êtes	tomb é(e)(s)
Ils/elles (zij)	sont	tomb é(e)s

Ik ben gevallen

Verleden tijd: passé composé 

Passé composé uit être-huis (voorbeeld 1)

Passé composé

Pers.vnw	Hulp.ww	Volt.dw
Je (ik)	suis	parti (e)
Tu (jij)	es	parti (e)
Il/elle/on (hij/zij/wij)	est	parti (e)
nous (wij)	sommes	parti (e)s
Vous (jullie/u)	êtes	parti (e)(s)
Ils/elles (zij)	sont	parti (e)s

Ik ben vertrokken

Verleden tijd: passé composé 

Passé composé uit être-huis (voorbeeld 2)

Maak nu op blz.106-109:

Ex.15acd, 16acde (* en **) óf Ex. 16de, 17, 18. (** en ***)

Klaar? Nakijkvel ex. 2 t/m 9 vragen --> corrigeer hw.
Klaar? Alvast ex.10 maken (huiswerk volgende les)

Klaar? Leren op Quizlet en verbuga (zie hw donderdag)

Ondertussen:

Controleer ik huiswerk van minimaal 5 leerlingen

(leerwerk 2 woordjes en maakwerk ex.2, 6, 8, 9).

Les devoirs

Maken ex.10, en wat niet af is van ex.15 t/m 18

Leren voc.A helemaal F-N, N-F

Oefenen op www.verbuga.eu (zie hw donderdag)