This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Herhalen theorie HWW / ZWW
Bespreken huiswerk
Aan de slag
Slide 1 - Slide
Wat is het belangrijkste ww in onderstaande zin?
Waar ben jij naartoe gelopen?
A
ben
B
gelopen
Slide 2 - Quiz
hulpwerkwoord (hww)
zelfstandig werkwoord (zww)
- Niet de belangrijkste werkwoorden uit de zin. - Kunnen er meer van in de zin staan, maar er kunnen er ook geen in staan. - Kun je vaak niet uitbeelden / geen duidelijke betekenis.
Hij wordt tot koning bekroond. Zij zullen de bomen gaan omzagen.
- Het belangrijkste werkwoord in de zin.
- Staat er altijd één van in de zin. Niet meer, niet minder.
- Kun je vaak wél uitbeelden / wel een duidelijke betekenis.
Hij wordt tot koning bekroond. Zij zullen de bomen gaan omzagen.
Voorbeeldzin
Hij heeft zijn haren al een jaar niet meer gewassen.
Slide 3 - Slide
HWW - ZWW
1. Wat zijn de werkwoorden in de zin?
2. Wat is het belangrijkste werkwoord? Voltooid deelwoord Infinitief Persoonsvorm Dit is het ZWW! 3. De rest van de werkwoorden zijn HWW's!
Slide 4 - Slide
Wat zijn de werkwoorden in onderstaande zin?
Deze kroon zal deze woensdag gebruikt worden.
Slide 5 - Open question
Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
Deze kroon zal deze woensdag gebruikt worden.
Persoonsvorm
Infinitief
Voltooid deelwoord
zal
gebruikt
worden
Slide 6 - Drag question
Wat is het belangrijkste werkwoord in onderstaande zin?
Deze kroon zal deze woensdag gebruikt worden.
A
zal
B
gebruikt
C
worden
Slide 7 - Quiz
Wat zijn de werkwoorden in onderstaande zin?
De gebruikte pen wil maar niet blijven schrijven.
Slide 8 - Open question
Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
De gebruikte pen wil maar niet blijven schrijven.
Persoonsvorm
Infinitief
Voltooid deelwoord
wil
blijven
schrijven
Slide 9 - Drag question
Wat is het belangrijkste werkwoord in onderstaande zin?
De gebruikte pen wil maar niet blijven schrijven.
A
wil
B
blijven
C
schrijven
Slide 10 - Quiz
hww
zww
Niet de belangrijkste werkwoorden uit de zin.
Kunnen er meer van in de zin staan, maar er kunnen er ook geen in staan.
Kun je vaak niet uitbeelden / geen duidelijke betekenis.
Het belangrijkste werkwoord in de zin.
Staat er altijd één van in de zin. Niet meer, niet minder.
Kun je vaak wél uitbeelden / wel een duidelijke betekenis.
Slide 11 - Drag question
zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?
Ik zwem graag baantjes. Zwem =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
Slide 12 - Quiz
Zelf oefenen: zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord? Ik heb gegeten heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
Slide 13 - Quiz
Hij fietst naar school. fietst=
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 14 - Quiz
Lisa verbetert de fouten in de zin.
A
verbetert = hww
B
verbetert = zww
Slide 15 - Quiz
Hoeveel zelfstandige werkwoorden kunnen er in een zin staan?
A
1
B
2
C
3
Slide 16 - Quiz
Er staat altijd een HWW in de zin.
A
juist
B
fout
Slide 17 - Quiz
Wat is het hww?
Jonas heeft zijn huiswerk gemaakt.
A
heeft
B
gemaakt
Slide 18 - Quiz
Maak een zin met alleen een zww.
Slide 19 - Open question
Maak een zin met 2 hww's en 1 zww
Slide 20 - Open question
Aan de slag
Maak opdracht 3 en 4 op bladzijde 219.
Let op: in de opdrachten staat ook het kww. Doe gewoon alsof het er niet staat en richt je op zww's en hww's :)