This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
H2.7 2TH
HWW ZWW
Slide 1 - Slide
Wat is het belangrijkste ww in onderstaande zin?
Waar ben jij naartoe gelopen?
A
ben
B
gelopen
Slide 2 - Quiz
hulpwerkwoord (hww)
zelfstandig werkwoord (zww)
- Niet de belangrijkste werkwoorden uit de zin. - Kunnen er meer van in de zin staan, maar er kunnen er ook geen in staan. - Kun je vaak niet uitbeelden / geen duidelijke betekenis.
Hij wordt tot koning bekroond. Zij zullen de bomen gaan omzagen.
- Het belangrijkste werkwoord in de zin.
- Staat er altijd één van in de zin. Niet meer, niet minder.
- Kun je vaak wél uitbeelden / wel een duidelijke betekenis.
Hij wordt tot koning bekroond. Zij zullen de bomen gaan omzagen.
Voorbeeldzin
Hij heeft zijn haren al een jaar niet meer gewassen.
Slide 3 - Slide
HWW - ZWW
1. Wat zijn de werkwoorden in de zin?
2. Wat is het belangrijkste werkwoord? Voltooid deelwoord Infinitief Persoonsvorm Dit is het ZWW! 3. De rest van de werkwoorden zijn HWW's!
Slide 4 - Slide
Wat zijn de werkwoorden in onderstaande zin?
Deze kroon zal deze woensdag gebruikt worden.
Slide 5 - Open question
Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
Deze kroon zal deze woensdag gebruikt worden.
Persoonsvorm
Infinitief
Voltooid deelwoord
zal
gebruikt
worden
Slide 6 - Drag question
Wat is het belangrijkste werkwoord in onderstaande zin?
Deze kroon zal deze woensdag gebruikt worden.
A
zal
B
gebruikt
C
worden
Slide 7 - Quiz
Wat zijn de werkwoorden in onderstaande zin?
De gebruikte pen wil maar niet blijven schrijven.
Slide 8 - Open question
Sleep de werkwoorden uit de zin naar de goede plek.
De gebruikte pen wil maar niet blijven schrijven.
Persoonsvorm
Infinitief
Voltooid deelwoord
wil
blijven
schrijven
Slide 9 - Drag question
Wat is het belangrijkste werkwoord in onderstaande zin?
De gebruikte pen wil maar niet blijven schrijven.
A
wil
B
blijven
C
schrijven
Slide 10 - Quiz
hww
zww
Niet de belangrijkste werkwoorden uit de zin.
Kunnen er meer van in de zin staan, maar er kunnen er ook geen in staan.
Kun je vaak niet uitbeelden / geen duidelijke betekenis.
Het belangrijkste werkwoord in de zin.
Staat er altijd één van in de zin. Niet meer, niet minder.
Kun je vaak wél uitbeelden / wel een duidelijke betekenis.