Via Vooraf thema 3 hoofdstuk 2: spelling en grammatica

Thema 3 hoofdstuk 2

Spelling & Grammatica
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Thema 3 hoofdstuk 2

Spelling & Grammatica

Slide 1 - Slide

Eerst een korte herhaling
Lidwoorden,zelfstandige naamwoorden en een bijvoeglijk naamwoord....wat zijn dit ook al weer?

Slide 2 - Slide

Lidwoorden

Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant of ding.
  • Je kunt een zelfstandig naamwoord meestal in het meervoud zetten.
  • Je kunt er ook vaak een verkleinwoord van maken.
  • Je kunt er meestal een lidwoord voorzetten.
  • Ook namen zijn zelfstandige naamwoorden.

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk 
naamwoord (bnw)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 5 - Slide

Doel
Aan het einde van deze les:

Weet jij wat een werkwoord is.
Je weet weer wat een lidwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord is.


Slide 6 - Slide

Voorkennis: 

Wat zijn de werkwoorden van de volgende zinnen?

1: De pen ligt op het bureau van de Juf.
2: Wij moeten allemaal lachen om de grap.
3: De vogels eten het voedsel op.

Slide 7 - Slide

Instructie: Werkwoorden (doe-woord)
deze woorden kunnen veranderen afhankelijk over wie het gaat.
Je kan er "ik, hij, wij, zij, jullie" voor zetten.

ik loop
hij/ zij loopt
wij lopen
zij lopen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 10 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 11 - Quiz

zelfstandig werken
Wat: maak de opdrachten uit je boek. Kijk op het bord voor de pagina's

Hoe: zelfstandig. Heb je een vraag? Steek je vinger op en vraag hulp.

Tijd: tot er wordt gezegd dat je mag stoppen met werken. 

Resultaat: je weet wat een werkwoord is en je hebt goed gewerkt.

Klaar:  STUVA 

Slide 12 - Slide

Evaluatie
Productdoel: weten wat een werkwoord is, noem een voorbeeld.


Slide 13 - Slide