Zinsbouw niveau 2

Zinsbouw
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zinsbouw

Slide 1 - Slide

Doel van de les
Je kunt een correcte zin schrijven met woorden uit de vaktheorie;
Je kunt een samenhangende tekst schrijven van minimaal acht zinnen.

Slide 2 - Slide

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woordvolgorde in de rest van de zin.

Het meeste gebruik je:
tijd - manier - plaats.


Ik ben gisteren met de auto naar huis gereden.

Slide 3 - Slide

Woordvolgorde
Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
Denk eraan: het woord met de HOOFDLETTER is het eerste woord van de zin.

Slide 4 - Slide

begint-De les-negen-uur-om

Slide 5 - Open question

geslapen-Ik-tien-uur-heb-tot

Slide 6 - Open question

Gisteren - ik - gekocht - heb - een Nederlands woordenboek

Slide 7 - Open question

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

Bijna elke dag ze gaan naar het buurthuis.
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

In de bibliotheek lezen ze een boek.
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

Dichtbij hun huis is een bioscoop.
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

Dan ze gezellig praten met anderen.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Ik ga morgen toe naar school.
B
Ik morgen ga naar school toe.
C
Ik ga morgen naar school toe.
D
Ik ga naar school morgen toe.

Slide 12 - Quiz

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Wij hebben een auto nieuwe gekocht.
B
Wij hebben gekocht een auto nieuwe.
C
Gekocht hebben wij een nieuwe auto.
D
Wij hebben een nieuwe auto gekocht.

Slide 13 - Quiz

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Hebben jullie morgen geen huiswerk?
B
Morgen hebben jullie geen huiswerk.
C
Jullie hebben morgen geen huiswerk.
D
Jullie hebben geen huiswerk morgen.

Slide 14 - Quiz

Opdracht: zinnen bouwen
Je gebruikt de volgende woorden apart in een zin. Je maakt dus vijf zinnen.
een doorgebrande zekering
een versleten band
een gebroken veer
een te laag staand dimlicht
een vastgelopen motor

Slide 15 - Slide

Een voorbeeld
een geknapte torenbout

De torenbout is geknapt door metaalmoeheid in de veerschommel.

Slide 16 - Slide

Terug naar het doel van de les
Je kunt een correcte zin schrijven met woorden uit de vaktheorie;
Je kunt een samenhangende tekst schrijven van minimaal acht zinnen;

Slide 17 - Slide