Lezen Hoofdstuk 4 en 5

Donderdag 14 april
Bespreken opdracht 8, 11, 15 en 16, woorden
Uitleg activerende tekst
Even checken
M. opdracht 1 t/m 4, blz. 21-23
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Donderdag 14 april
Bespreken opdracht 8, 11, 15 en 16, woorden
Uitleg activerende tekst
Even checken
M. opdracht 1 t/m 4, blz. 21-23

Slide 1 - Slide

Activerende tekst

Slide 2 - Mind map

Theorie (activerende tekst)
Belangrijkste doel = activeren / lezer aanzetten tot actie 
Ander doel (bijna altijd) = informeren

Oproep / reclameboodschap = activerend

Tekstvormen: advertentie, affiche (= poster), e-mailreclame, folder, pamflet (= tekst over actualiteit), pop-ups op websites, uitnodigingsbrief

Slide 3 - Slide

Noem enkele activerende tekstvormen

Slide 4 - Open question

Je ziet dit op Facebook. Tekstvorm?
A
Advertentie
B
Affiche
C
Pamflet
D
Uitnodigingsbrief

Slide 5 - Quiz

Theorie (beeld en opmaak)
Beeld en opmaak / lay-out spelen een grote rol bij vooral reclame.
Doel = aandacht trekken. 

Opmaak = alles wat de schrijver met de uiterlijke vorm van de tekst doet
Bijvoorbeeld: tekstverdeling, lettertype, lettergrootte, kleur, enz.

Beeld = de afbeelding die met de tekst is gecombineerd.
Functies: aandacht trekken / als illustratie / voorbeeld / extra informatie

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Hoe heeft de
schrijver gelet op
beeld en opmaak?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Slide

Noem de tekstdoelen van de volgende zinnen in de goede volgorde.
1. Op de A10 bij Amsterdam zijn vanmorgen drie rijstroken gesloten.
2. Elke supermarkt hoort een openbaar toilet te hebben.
3. Twee paar laarzen voor vijf euro. PROFITEER NU!
4. Het is groen en huppelt door de wei. Een dophertje.

Slide 10 - Open question

Maandag 9 mei
Lezen ('5) 
Hoe ver met opdracht 1 t/m 4, blz. 21-23?
Tekstverbanden: wat weet je nog? Zelfstandig maken, vanaf slide 12
M. opdracht 10 t/m 14, blz. 26, 27

Slide 11 - Slide

Wat is een tekstverband?
A
Je verbindt twee teksten met elkaar
B
Je geeft het verband tussen inleiding en slot aan
C
Je geeft aan wat het belangrijkste in een tekst is
D
Je verbindt zinnen en alinea's met elkaar

Slide 12 - Quiz

Zoek signaalwoord en tekstverband:
Eerst was zijn band lek en vervolgens moest hij naar huis lopen.
A
eerst opsomming
B
eerst/ vervolgens opsomming
C
eerst tijdsvolgorde
D
eerst/vervolgens tijdsvolgorde

Slide 13 - Quiz

Tekstverband: VERGELIJKING
A
NET ALS
B
KORTOM
C
ALS
D
WAARMEE

Slide 14 - Quiz

Welk tekstverband herken je? 'Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.'
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 15 - Quiz

Zoek tekstverband:
Hij houdt van pannenkoeken, maar niet van pizza.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 16 - Quiz

Zoek het tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 17 - Quiz

Om.......Te.... tekstverband is
A
oorzaak - gevolg
B
redengevend
C
doel - middel
D
concluderend

Slide 18 - Quiz

Hij is even groot als ik.
tekstverband?
A
signaalwoord: als tekstverband: uitleggend
B
signaalwoord: als tekstverband: vergelijking
C
signaalwoord: als tekstverband: doel - middel
D
signaalwoord: als tekstverband: samenvattend

Slide 19 - Quiz

Wat is 'al met al' voor tekstverband?
A
een doel-middelverband
B
een voorwaardelijk verband
C
een toegevend verband
D
een samenvattend verband

Slide 20 - Quiz

Ik weet hoe ik tekstverbanden kan herkennen.
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
bijna helemaal

Slide 21 - Quiz

Donderdag 12 mei
1. Huiswerk vergeten op Magister. Daarom: wie klaar is met opdracht 10 t/m 14, gaat lezen. Niet klaar? Maak de opdrachten.
2. Opdrachten bespreken: in tweetallen. ? noteren bij twijfel.
3. Samen: opdracht 16 
4: Huiswerk: m. opdracht 19 t/m 23 online (Leestaak h4)

Slide 22 - Slide

Maandag 16 mei
Veel leerlingen huiswerk niet gemaakt!
Enquête invullen (zie mail mw. Keizer)
Klaar? Ga aan de slag met opdracht 5 t/m 7, par. 5.3 (online)
Huiswerk voor iedereen: 5 t/m 7, par 5.3 én leestaak par. 4.3

Slide 23 - Slide

Dinsdag 17 mei
Iedereen huiswerk gemaakt? Vragen?
Vragen maken bij een tekst

Slide 24 - Slide

Vragen maken bij een tekst
1 Werk in tweetallen
2. Bedenk samen tien vragen die over de tekst gaan. De tekst krijg je uitgereikt in de les.
Denk daarbij aan open vragen/meerkeuzevragen over het onderwerp, de hoofdgedachte, tekstverbanden, tekstdoel etc.
3. Stel minimaal 4 vragen over de theorie uit hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 (tekststructuren)
4. Noteer zelf de antwoorden bij de vragen en noteer ze in een apart document (dit is je antwoordmodel).
Heb je het in de les niet af? Maak het dan thuis verder af. De volgende les gaan we elkaars vragen beantwoorden!



Slide 25 - Slide

Donderdag 19 mei
Teksten en vragen uitwisselen (let op: stuur niet het antwoordmodel mee!)
Elke 5 minuten komen 4 leerlingen naar voren om de toets te bespreken. Noteer in je schrift welk onderdeel je extra moet leren/oefenen voor de toets in de toetsweek.

Slide 26 - Slide

Maandag 23 mei
Vragen over hoofdstuk 4.3 of 5.3?
Laatste opdrachten oefenen: m. leestaak versterk jezelf opdracht 15 t/m 20
Laatste 10 minuten: vragen beantwoorden over de leestaak

Slide 27 - Slide