Fouten met verwijzen - les 3

Welkom H3F! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom H3F! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.

Slide 1 - Slide

Welkom H3E! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.

Slide 2 - Slide

Kinderjaren
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Toetsweek
Toets telt 2x mee!

Komende lessen:
  • Les 1: Grammatica + Formuleren hf. 2 (foutieve samentrekking)
  • Les 2: Grammatica hf. 3 (verwijswoorden)
  • Les 3: Formuleren hf. 3 (fouten met verwijswoorden)
  • Les 4: Grammatica + Formuleren (foutief beknopte bijzin)
  • Les 5: Herhalen + oefentoets 

Slide 4 - Slide

Huiswerk H3F
Woensdag 28 juni:
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Slide 5 - Slide

Huiswerk H3E
Dinsdag 27 juni:
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Slide 6 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Terugblik verwijswoorden
  • Uitleg fouten met verwijswoorden
  • Aan de slag!


Slide 7 - Slide

Deze les
Formuleren H3: Fouten met verwijswoorden

Aan het eind van de les:
  • kun je fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren.

Slide 8 - Slide

Log in in de LessonUp. We blikken eerst uitgebreid terug op Grammatica H3.

Slide 9 - Slide

Wat is fout in deze zin?

Karin vond een lekker recept en gebruikte deze voor het menu.

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Roodkapje is op weg naar .... oma
A
zijn
B
hun
C
haar
D
ze

Slide 12 - Quiz

Roodkapjes beste vriend is op weg naar .... oma
A
zijn
B
haar
C
kan allebei

Slide 13 - Quiz

De mediatheek heeft ..... collectie online-boeken uitgebreid.
A
zijn
B
haar
C
hun
D
ze

Slide 14 - Quiz

Deze les loopt lekker, maar .... van vorige keer liep in de soep.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 15 - Quiz

Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.


Slide 16 - Slide

Ik zie een groepje leerlingen. Ik roep ...
A
hen
B
hun

Slide 17 - Quiz

Jan en Yet vinden het nog lastig. Ik leg het .... nog een keer uit.
A
hen
B
hun

Slide 18 - Quiz

..... lopen door de school.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 19 - Quiz

Ik heb een cadeautje gekocht voor ....
A
hen
B
hun

Slide 20 - Quiz

Let op!
Verwijswoord - wat 
Met het verwijswoord wat verwijs je naar
  • dat en datgene
  • een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
  • een overtreffende trap (het beste
  • een hele zin:

Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.

Slide 21 - Slide

We hebben alles, ..... de docent vertelde, opgeschreven
A
dat
B
die
C
wat
D
dit

Slide 22 - Quiz

Dat schilderij is echt het mooiste .... ik ooit gezien heb.
A
wat
B
dat
C
die
D
dit

Slide 23 - Quiz

Het gaafste liedje ....... ik ken is 'Wuthering Heights' van Kate Bush.
A
wat
B
dat
C
dit
D
die

Slide 24 - Quiz

Het is lekker hoog gezongen, ...... ik prachtig vind.
A
dat
B
wat

Slide 25 - Quiz

Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen

  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
  • Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt

Slide 26 - Slide

Ken jij de zanger ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie

Slide 27 - Quiz

Ken jij het museum ...... ik mijn verslag geschreven heb?
A
waarover
B
over wie

Slide 28 - Quiz

Formuleren H3 - Fouten met verwijswoorden

Slide 29 - Slide

Zoals we de vorige les besproken hebben, wijzen verwijswoorden terug naar een woord dat eerder genoemd is. Mensen maken veel fouten met verwijswoorden. Hier zijn verschillende oorzaken voor.

Slide 30 - Slide

Oorzaak 1
Iemand weet niet of het woord waarnaar hij verwijst een de-woord of een het-woord is. 

Slide 31 - Slide

Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.

Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.

Slide 32 - Slide

Oorzaak 2
Iemand weet niet of het de-woord waarnaar hij verwijst, mannelijk of vrouwelijk is. 

Slide 33 - Slide

De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.


Het woord familie is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.

Slide 34 - Slide

Oorzaak 3
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.

Slide 35 - Slide

Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.


Hen moet hun zijn. 
Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je 'hun'. 

Slide 36 - Slide

Oorzaak 4
Iemand kent niet alle regels die er bestaan voor verwijswoorden.

Slide 37 - Slide

Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.


Hen moet hun zijn. 
Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je 'hun'. 

Slide 38 - Slide

Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten

Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: 'haar' moet 'zijn' zijn.

Slide 39 - Slide

Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.

Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus 'waarnaar' moet 'naar wie' zijn.

Slide 40 - Slide

Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.

Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus 'dat' moet 'wat' zijn.

Slide 41 - Slide

Aan de slag!
Maak de volgende opdrachten zelfstandig:
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Klaar? 
Maak een samenvatting van de theorie van hf. 2+3 of ga lezen in je leesboek. 
timer
20:00

Slide 42 - Slide

Huiswerk H3F
Woensdag 28 juni:
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Slide 43 - Slide

Huiswerk H3E
Dinsdag 27 juni:
  • Formuleren hf. 3: opdr. 1 t/m 3 + 8

Slide 44 - Slide