grammatica

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 2

Nederlands 

Hoe kun je de PV in een zin vinden?

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.

Wat is de PV?

1. De postbode
2. gaf
3. het pakketje
4. aan de buren

Hoe kun je het onderwerp van de zin vinden?

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.

Wat is het onderwerp?

1. De postbode
2. gaf
3. het pakketje
4. aan de buren

Hoe vindt je het WG in een zin?

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.

Wat is het wg?

1. De postbode
2. gaf
3. het pakketje
4. aan de buren.

Hoe kan je het lijdend voorwerp in een zin vinden?

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.

Wat is het lijdend voorwerp?

1. De postbode
2. gaf
3. het pakketje
4. aan de buren

Grammatica

persoonsvorm	De zin in een andere tijd plaatsen; of een vraagzin maken.
onderwerp	Wie/wat + PV = OW
werkwoordelijk gezegde	Alle werkwoorden in een zin die met het OW te maken hebben.
Lijdend voorwerp	Wie/wat + OW + WG = LV

Nog even oefenen 

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.

PV?

1. Laura
2. heeft
3. haar huiswerk
4. heeft, gemaakt

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.

OW?

1. Laura
2. heeft
3. haar huiswerk
4. heeft, gemaakt

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.

WG?

1. Laura
2. heeft
3. haar huiswerk
4. heeft, gemaakt

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.

LV?

1. Laura
2. heeft
3. haar huiswerk
4. heeft, gemaakt

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?

1. jullie buren
2. een dure vakantie
3. geboekt
4. via de site

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp?

1. Waar
2. Niet waar

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).

1. Waar
2. Niet waar

maken

taalverzorging - grammatica opdracht  3 + 4