Ljidend voorwerp - herhalen

Zinsdelen:
lijdend voorwerp
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zinsdelen:
lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Leerdoel
  • je herhaalt de stappen van zinsontleding
  • je maakt kennis met de bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Slide

Uitleg
  1. Persoonsvorm: zin vragend maken / in een andere tijd zetten
  2. Werkwoordelijk gezegde: pv + alle andere ww
  3. Onderwerp: Wie / wat + werkwoordelijk gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie / wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp


Voorbeeld
Hij heeft een voetbal gevonden. 
pv = heeft
wwg = heeft gevonden
ond = hij
lv = wie/wat heeft hij gevonden?

Slide 3 - Slide

Bijwoordelijke bepaling(en)
Geven antwoord op vragen als: 
  • Waar? 
  • Waarom?
  • Hoe? 
  • Waarmee?
    Hoe vind je bijwoordelijke                   bepalingen (bwb)?
= alles wat overblijft  (nadat je pv, o, wg, lv en mw hebt benoemd)

Slide 4 - Slide

bwb - voorbeeld
Hij / heeft / gisteren / een bal / gevonden / bij het zwembad.

pv = heeft
wg = heeft gevonden
ond = hij
lv = een bal
mw =
bwb = gisteren (= wanneer)
            bij het zwembad (= waar)


bijwoordelijke bepalingen
(bwb) 
= alles wat overblijft 

Slide 5 - Slide

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 6 - Quiz

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het meewerkend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
er is geen meewerkend voorwerp
D
aan de buren

Slide 7 - Quiz

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 8 - Quiz

Hebben | jullie buren | ook | een dure vakantie | geboekt | via die site?

Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie buren
B
via die site
C
een dure vakantie
D
hebben geboekt

Slide 9 - Quiz

Welke vraag kun je stellen om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 10 - Open question

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Klopt dit?

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja

Slide 12 - Quiz

De mentor | besprak | haar prestaties | met
haar ouders.

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en)?
A
de mentor
B
haar prestaties
C
met haar ouders
D
haar prestaties met haar ouders

Slide 13 - Quiz

Zij zeurt altijd over haar broer.

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en)?
A
over haar broer
B
altijd over haar broer
C
altijd
D
zeurt over

Slide 14 - Quiz

Zijn | jullie | gisteren | op dat festival | geweest | in Zwolle?

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en)?
A
gisteren
B
op dat festival in Zwolle
C
gisteren, in Zwolle
D
a en b zijn goed

Slide 15 - Quiz

Wij | zouden | vorig weekend | naar Walibi | gaan.

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en)?
A
vorig weekend
B
naar Walibi
C
zouden vorig weekend naar Walibi gaan
D
a en b zijn goed

Slide 16 - Quiz

Zijn Floor en Rosa met de fiets of met de brommer naar de stad gegaan?

Wat is/zijn de bijwoordelijke bepaling(en)?
A
en Rosa
B
met de fiets naar de stad
C
met de fiets of met de brommer naar de stad
D
met de fiets of met de brommer

Slide 17 - Quiz

Aan de slag
Maak je huiswerk voor Nederlands.
Klaar? Maak ander huiswerk.

Slide 18 - Slide

Leerdoel
  • je herhaalt de stappen van zinsontleding
  • je maakt kennis met de bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video