U4 antwoorden ex 3 t/m 7 + 4.3 Grammaire I: partir.

Bonjour!
au programme:

- nakijken: ex 3 t/m 7
- uitleg: ww partir
- maken ex 8A t/m 8D

les devoirs = het huiswerk:

- afmaken ex 8A t/m 8D
- leren apprendre 1 t/m 3 
1 / 12
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour!
au programme:

- nakijken: ex 3 t/m 7
- uitleg: ww partir
- maken ex 8A t/m 8D

les devoirs = het huiswerk:

- afmaken ex 8A t/m 8D
- leren apprendre 1 t/m 3 

Slide 1 - Slide

Exercice 3 - Start

Il fait froid.
Il fait beau.
Il pleut.
Il neige.
Il fait chaud.
Il fait du soleil.
Il fait du vent.


Exercice 4 - Vocabulaire

1 huilen
2 file
3 bord
4 rijden
5 aankomst
6 reis
7 benzinestation
8 tol

Slide 2 - Slide

Exercice 5 - Globaal lezen

1 a Naar Parijs (dat kun je zien aan o.a. de Eiffeltoren en aan het woord ‘Paris’)
 b Met de auto (dat kun je zien aan de borden)
2 Tussenkopje: ‘Encore des problèmes’
 Tekst op het bord: ‘Déviation’. Je kunt op het bord zien dat dat betekent dat je moet omrijden.
3 een trein

Exercice 6 - De tekst begrijpen

1 a In Clermont-Ferrand
 b 450 km
2 Wij vertrekken
3 C
4 Haar broertje moet naar de wc.
5 Omdat hij Parijs niet kent

Slide 3 - Slide

6 C
7 a faux
 b vrai
 c vrai
 d vrai
8 [doe-opdracht.] NB: Clermont-Ferrand ligt in midden-Frankrijk (Auvergne-Rhône-Alpes).
9 Naar Disneyland Parijs
10 Juiste antwoorden:
 De prijs van een treinkaartje naar Disneyland.
 Welke trein je moet nemen van Parijs naar Disneyland.
 Hoe vaak de treinen rijden.


Exercice 7 - Doen!

1 l’entrée du métro
2 le Pont-Neuf
3 Notre-Dame
4 la tour Eiffel
5 la Pyramide du Louvre
6 l’Arc de triomphe
7 les Champs-Élysées
8 le Sacré-Cœur

Slide 4 - Slide

Doel: je kunt in het Frans zeggen dat je vertrekt.
Partir = vertrekken

Doel: je kunt in het Frans zeggen dat je vertrekt. 

Slide 5 - Slide

Partir:

je pars
tu pars
il/elle/on part

nous partons
vous partez
ils/elles partent


ik vertrek
jij vertrekt
hij/zij/men vertrekt

wij vertrekken
jullie vertrekken/u vertrekt
zij vertrekken

Slide 6 - Slide

parti - vertrokken
Il est parti - hij is vertrokken.

Partir heeft être als hulpwerkwoord. Daarover leer je meer in grammaire II.

Slide 7 - Slide

Je ........ à l'aéroport.
ik vertrek naar het vliegveld.
A
part
B
parti
C
partir
D
pars

Slide 8 - Quiz

Elle ... en train.
Zij vertrekt met de trein.
A
pars
B
part
C
partons
D
partez

Slide 9 - Quiz

Demain, nous ... en vacances.
Morgen, vertrekken wij op vakantie.
A
partons
B
pars
C
partions
D
parti

Slide 10 - Quiz

Welk hulpwerkwoord heeft partir in de passé composé?
A
avoir
B
être

Slide 11 - Quiz

Zelfstandig werken
Maken ex 8A t/m 8D

Leren apprendre 1 t/m 3

Slide 12 - Slide