This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Eten is een ....
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte
Slide 1 - Quiz
Kleding is een ...
A
Basisbehoefte
B
Overige behoefte
Slide 2 - Quiz
Nu weet je wat consumeren is. Wat zou een consument dan zijn?
A
een koper van producten
B
een verkoper van producten
Slide 3 - Quiz
Maartje bakt zelf een taart voor haar verjaardag dit is..
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening
Slide 4 - Quiz
Ellen gaat in de pauze naar de supermarkt om een frikandelbroodje te kopen, dit is...
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening
Slide 5 - Quiz
Goederen
Diensten
Slide 6 - Drag question
Basisbehoeften
Overige behoeften
Slide 7 - Drag question
Hoe noteer je het bedrag 25 euro?
A
€ 25
B
€ 25,00
C
€ 25,00,-
D
€ 25,-
Slide 8 - Quiz
Hoe noteer je het bedrag 549 euro en 99 eurocent?
A
549,99
B
549.99
C
€ 549,99
D
549,99 €
Slide 9 - Quiz
Hoe noteer je het bedrag 55.000 euro en 25 eurocent op je rekenmachine?
A
€ 55.000,25
B
55.000,25
C
55,000.25
D
55000.25
Slide 10 - Quiz
Sociale beinvloeding
Commerciele beinvloeding
Vooral vrienden en familie
Reclame
Slide 11 - Drag question
Consumtenorganisatie
Vergelijkend warenonderzoek
Consumentenbond
Deze organisatie steunt de consument
Een test die een consumentenorganisatie
doet
Een voorbeeld van een consumentenorganisatie
Slide 12 - Drag question
Jij hebt een nieuwe telefoon gekocht. Je bent er zo blij mee, dat je zelfs op de wc aan het appen bent. Nu gebeurt het ergste wat je kan overkomen... Hij valt in de wc. Heb je nog garantie?
A
Ja, want ik heb hem net
B
Ja, want het was een ongeluk
C
Nee, het was mijn fout
D
Nee, je hebt geen garantie op een telefoon.
Slide 13 - Quiz
Je hebt 3 maanden een nieuwe telefoon. Maar sinds deze week laadt hij niet goed meer op. Je kan hier niks aan doen. Heb je garantie?
A
Ja, want je hebt hem net
B
Ja, want hij is stuk en het komt doordat het product niet deugdelijk is.
C
Nee, het is gewoon slijtage
D
Nee, je hebt geen garantie op een telefoon
Slide 14 - Quiz
Wat wordt er bedoeld met dat een product een ''deugdelijk'' product moet zijn
A
Een product dat gekeurd is door de vergelijkend warenonderzoek
B
Een product die nooit kapot gaat
C
Als een product normaal gebruikt wordt een redelijke tijd mee gaat
D
Een product die snel kapot gaat
Slide 15 - Quiz
Van welk inkomen weet je niet van tevoren hoeveel het precies is?
A
Uitkering
B
Winst
C
Salaris
D
Loon
Slide 16 - Quiz
Een reclame tegen pesten is een....
A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame
Slide 17 - Quiz
Wat zijn reclamemedia?
A
Een uithangbord van een restaurant
B
Een reclamefolder
C
Een poster in een bushokje
D
Een prijskaartje in de supermarkt
Slide 18 - Quiz
Vaste lasten
Huishoudelijke uitgaven
Incidentele uitgaven
Telefoon abonnement
Boodschappen
Een scooter
Slide 19 - Drag question
Als je van week naar maand gaat rekenen, wat doe je dan als eerste?
A
Je doet het bedrag x4, want er zitten 4 weken in een maand
B
Je deelt door 7 en dan maal 31 want er zitten 31 dagen in een maand
C
Je doet het bedrag maal 52 weken en deelt dit door 12 maanden
D
Je deelt door 7 dagen en dan maal 365 dagen en deelt dit weer door 12
Slide 20 - Quiz
Maken
Opdracht 3 + 10 + 11 + 17 + 18 op bladzijde 30 en 31